Haperingen (2): Het gebit

Ik moet al vrij vroeg in mijn leven zelfdestructieve neigingen hebben gehad, gelet op de wijze waarop ik in mijn jeugd met mijn gebit omsprong. Ik had het melkgebit amper gewisseld of ik mat me de bizarre gewoonte aan, de kronen van flesjes bier en limonade met mijn tanden te openen. Vooral tijdens avonden van de tienerdisco in het jongerencentrum van de stad wist ik die bedenkelijke reputatie te verwerven. De brute behandeling van mijn gebit compenseerde ik niet door het te poetsen, integendeel, gedurende mijn middelbare schooltijd poetste ik het zo goed als nooit, uit de veronderstelling dat het toch geen zin had; ik liep toen al met zelfmoordgedachten rond als gevolg van het sterven van mijn vader en de daaropvolgende verstikkende tirannie van mijn oudste broer in huis.

Pas in mijn studietijd wist ik me te ontworstelen van het doemscenario dat ik in mijn tienertijd had uitgestippeld en waarin er geen plaats was voor een langer durend leven dan twintig en nog wat jaren. Met een nieuw hervonden optimisme in die zin dat ik misschien wel veertig jaar zou worden, ging ik mijn tanden poetsen. Maar al snel kreeg ik erge kiespijn en kon ik een tandartsbezoek niet langer uitstellen. Wat de tandarts aantrof kon hij louter hoofdschuddend accepteren, zelden had hij bij een twintigjarige zo'n verwoesting aanschouwd. Vrijwel alle kiezen hadden één of meer gaten en twee moesten direct worden getrokken om nog pijnlijkere ontstekingen voor te blijven.

Daarna hield ik me trouw aan het voorschrift, regelmatig te poetsen, maar een leven zonder kiespijn was er niet bij, in de eropvolgende jaren moesten twee verstandskiezen worden getrokken en een afbrokkelende kies na verschillende provisorische reparaties alsnog worden opgeofferd. Ik had een tijd lang een enigszins gehavend, maar redelijk functionerend gebit dat echter wel werd ontsierd door de bruine aanslag van tabak en koffie die hardnekkig bleef ondanks het polijsten met speciale tandpasta voor rokers. Het ging goed tot een paar jaar geleden, toen ik al een leeftijd had bereikt die ik in mijn jeugd voor onmogelijk had gehouden. Er moesten weer een tweetal ontstoken kiezen getrokken worden. Intussen had ik slechts 18 van de 32 gebitselementen over en had ik te weinig kauwvlak om fatsoenlijk te kunnen eten. Ik moest aan een prothese, wat nog een heel gedoe is met het happen in een smerige pasta en het passend maken van de kauwvlakken. De prothese heb ik echter zelden in omdat het een vreemd element is in mijn mond en het me nogal hindert bij het proeven van eten en drinken.

Wellicht is mijn chronische neerslachtigheid mede te wijten aan het slechte gebit, want als ik lach sta ik met een mond vol (of eerder halfvol) tanden die ik liever niet wil laten zien (en bij de tandarts slechts onder protest). Lange tijd was ik hierdoor zo wanhopig dat ik geen enkele potentiële vriendin durfde aanspreken op eventueel iets meer dan vrijblijvende kennismaking en vriendschap. Het gebit heeft een belangrijke seksuele uitstraling, een slechte toestand en een vergeelde smile zijn niet bepaald aantrekkelijk. Een love bite zonder blinkend glazuur is niet erg erotisch en de persoon in kwestie schaamt zich bij voorbaat om zich ook op andere fronten te laten gaan, dan wel zich open te stellen. Hoe atletisch gebouwd het lijf ook is, hoe potent de libidineuze energie ook mag zijn, het blijft een schampere vertoning als je voor het zoenen je gebit voor de helft uit moet doen en voor de andere helft moet verbergen met bijvoorbeeld het tuiten van de lippen of het naar buiten te lap leggen van je tong.

Maar het zijn persoonlijk gevormde hindernissen. Het zijn bezwaren die ik vooral zelf opwerp. Toen ik drie jaar geleden voor het eerst sinds lange tijd weer in contact kwam met een vriendin had ik de instelling van de dood of de gladiolen, letterlijk omdat mijn jongste broer die zomer overleed. Toen gingen bij mij alle registers open en durfde ik weer te laten zien wie ik was, zonder valse schroom, met het gehavende gebit erbij. Ineens begreep ik weer, dat uitstraling veel belangrijker is dan schoonheid. Ineens voelde ik weer, dat moed en durf veel overtuigender zijn dan een hoge bankrekening in combinatie met een colgate-glimlach. Door de dood van een dierbaar mens die mijn hele leven tot dan had vergezeld als een constant gegeven ging ik alles weer van voren af aan bekijken en vooral ook dóen. Zo kreeg ik een tweede leven, waarin het lelijk ogende alles vereffenen kan door écht te zijn, door volop te leven, en niet angstvallig en doods en teruggetrokken. Ik zag dat veel mensen het getroffen hebben met spierwitte tanden en een supermooie lach kunnen tonen, maar wat heb je daar nu aan als het gezicht zelf een verveelde, niets belevende indruk maakt? Als het vlak en klinisch blijft, zoals dat van de tandartsassistente als ze de gepeperde rekening voor je opmaakt?