Examendromen

Samen met drie andere leerlingen moet ik bij Rademaker wiskunde-examen doen. Rademaker kijkt de opgaven eerst zelf door en is teleurgesteld over het niveau. Hij wil ons andere opgaven geven, want de vragen zijn allemaal meerkeuzevragen, en dat vindt hij voor wiskunde niet passen. Er ontstaat een discussie waarbij ik te berde breng dat voor mij het hele examen niet meer hoeft. Om een en ander te onderstrepen ga ik water halen voor de koffie. De gang van de school is bedekt met dik, stug rood tapijt.

Even later in de droom geeft Rademaker me het examen terug. Met een uitroepteken heeft hij het cijfer gegeven, een dikke onvoldoende, een vier min. Hij grimlacht, ik heb ver beneden kunnen gepresteerd. Ik durf niet te kijken naar het uitroepteken, word althans wakker als ik het probeer.


Rademaker was mijn favoriete docent. In zijn vaste klaslokaal stond een koffiezetapparaat, en één keer in de week was iedereen aan de beurt om een kop koffie te drinken in de les. De klas was opgedeeld in rijen van drie en we hadden ook drie keer per week wiskundeles. Vaak ging ik voor mijn rij water halen in de toiletruimte. Rademaker had zijn lessen altijd zeer zorgvuldig voorbereid, zijn uitleg was kundig, heel rustig, stap voor stap, en ik vond het soms zelfs spannend om te volgen, als betrof iedere oplossing van een opgave een detective. Wiskunde prikkelde mijn probleemoplossend vermogen. Ik was in wiskunde de beste van de klas en als ik iets niet begreep, wat zelden voorkwam, begon Rademaker weer opnieuw vanaf het punt dat ik nog wel begreep. Met wiskunde slaag ik echter niet in het leven, zo wil de droom doen voorkomen; dat is een vier-min geworden, een weinig te vieren zaak. Toch geeft de grimlach van Rademaker te kennen dat ik op zich wel de capaciteiten heb om het ver te schoppen, maar dat het mijn eigen, hardnekkige schroomvalligheid is (het stugge rode tapijt, betekent ook angst en schaamte), mijn terugtrekkend gedrag (water halen, maar ook: bakzeil halen) dat ertoe heeft geleid dat het niet geworden is zoals het had kunnen zijn. Het uitroepteken wil ik niet onder ogen zien in de droom, het brengt me echter wel terug in de realiteit.

Dat ik in mijn dromen geregeld zak voor het wiskunde-examen betekent juist dat het mij onvoldoende lukt, dingen te wissen, waardoor ik niet bepaald onbezwaard in het leven sta. Ik zou dus wat gemakkelijker ten opzichte van mezelf moeten zijn. Wiskunde is een vak dat vooral boeit door jezelf te vergeten, op te gaan in abstracte, logisch stringente redeneringen. Daar was ik destijds heel goed in, maar nu lukt het me alleen door mezelf te forceren. Het zou heel goed mogelijk zijn dat ik in deze fase van mijn leven veel meer moeite zou hebben met het maken van wiskundeopgaven, juist omdat ik vanwege een chronische depressie zo moeilijk afstand kan nemen van mezelf.