Van katten en krokodillen

Het eerste woord dat ik volgens mijn moeder als kind sprak, was een vertederd "beest". Profetisch zo bleek, want dieren zijn een grote bron van levensvreugde in mijn bestaan, en huis zonder huisdieren vind ik kaal een leeg. Momenteel delen we het pand met twee katten. Eén logge grijze kater, die zich er al bij heeft neergelegd dat hij nooit iets van het leven zal begrijpen, en een klein nuffig meisjeskatje met de motoriek van een disney-personage. Met veel inlevingsvermogen rent ze de hele dag rond, regelmatig terugdeinzend voor denkbeeldige vijanden, waarbij ze in haar paniek vaak een valse start maakt op de gladde vloer. De dikke kijkt het gelaten aan, zijn enige vijand is mijn man, die hem elke avond hardvochtig uit de slaapkamer zet terwijl hij net zo lekker op mijn buik lag te spinnen. Mismoedig zit hij de rest van de nacht voor de slaapkamerdeur te wachten tot die vent ophoepelt en hij weer naar binnen kan. Want dat is de regel: één man tegelijkertijd in de slaapkamer.

Vorig jaar hadden we om vast te oefenen een bevriend jongetje te logeren. Een tweejarig brokje energie dat graag zijn vinger zo diep mogelijk in je navel stak, of ademloos in keukenkastjes tuurde. Zijn mantraatje tijdens de logeerpartij beheerste de kater, die direct geïnteresseerd polshoogte kwam nemen. "kat gaat weg" sprak het ventje steeds hoopvol. Ik liet het waarheidsgehalte van die bewering maar wat in het midden. Toen hij op de tweede dag aankondigde dat hij voortaan als krokodil door het leven ging, zag ik mijn kans schoon. "krokodillen vinden katten heel lief" zei ik vals, "ze aaien ze altijd". Dat liet hij natuurlijk niet op zich zitten. Omzichtig naderde hij de kat, streek met een uitgestrekte wijsvinger over het puntje van de kattenstaart en rende toen gillend van spanning naar me terug. Maar oefening baart kunst. Een paar uur later liep hij heldhaftig de kat overal achterna. Die was het inmiddels goed zat, en zocht met een opgejaagde blik naar schuilplaatsen die onbereikbaar waren voor de grijpgrage kinderhandjes. Regelmatig trof ik ons logeetje aan terwijl hij vleiende woorden riep en ondertussen onder de kast tuurde, in de wasmand graaide of de kattenbak onderzocht. "Kom nou effe hier joh!" hoorde ik hem roepen tegen een struikje, waar twee groene oogjes uit gluurden. De verleiding werkte niet, de kat had besloten de krokodil wat op afstand te houden.

En nu is het zover dat onze eigen dreumes die fase van mobiliteit heeft bereikt die zo belastend is voor katten. Het krokodillenstadium, zullen ze het onderling waarschijnlijk noemen. Want met onverschrokken heldenmoed tart ze doorlopend de zenuwen en de verdraagzaamheid van onze huistijgers- die voor haar toch nog op flink roofdierenformaat zijn. De dikke ondergaat het allemaal met zijn karakteristieke gelatenheid. Hij laat zich geduldig in de ogen prikken, aan zijn staart door de kamer slepen of gebruiken als rijdier voor poppen en teddyberen. De grens trekt hij bij aangekleed worden, het dragen van een schattig gebloemd zonnehoedje gaat zelfs hèm te ver. Maar het zal me niets verbazen als ik hem binnenkort in de poppenwagen rondgereden zie worden. Comfort gaat bij hem toch wel voor alles.

Het kleine disney-katje heeft wat meer aanpassingsproblemen. Sinds de kruipfase heeft ze zich mismoedig teruggetrokken op de slaapkamer, en komt alleen nog maar tevoorschijn als de dreumes een weekendje uit logeren is. "ha, eindelijk zijn ze verstandig geworden en hebben ze dat ding de deur uit gedaan" denkt ze opgelucht, en nestelt zich tevreden bij ons op schoot. Groot is de ontgoocheling als haar kwelgeest na een paar dagen weer even monter terugkeert. Haar rest niets dan bij terugtocht naar de slaapkamer nijdig een babyjasje onder te piesen, maar echt mooi wordt het leven niet meer. In de vensterbank van de slaapkamer moppert ze bijna hoorbaar over de teloorgang van de wereld en vooral van onze huiskamer. Nee, beslist geen liefhebber van krokodillen. Op zich een verstandige levenhouding voor een kat, lijkt me...