Depressieve aantekeningen

Ik ben herstellende van een jarenlange depressie. Dankzij de liefde en betrokkenheid van een paar mensen lukt het me nu weer, het leven te aanvaarden. Nog niet zo lang geleden worstelde ik enorm met mezelf en met alles en iedereen om me heen. Het enige wat ik kon doen was schrijven over wat me bewoog (of juist stil hield).
Door te schrijven vond ik een uitlaatklep en wist ik te voorkomen dat ik in een totale apathie verviel. Ik ben nu de vele aantekeningen die ik maakte aan het herschikken, wat niet meevalt omdat ik de pijn nog voel die ik had bij het schrijven ervan. Iets in me zegt, dat het de moeite lonen kan, het te delen met anderen, het te laten lezen, al is het maar uit respect voor de man die ik toen was, doodongelukkig, eenzaam, depressief. Om een idee te geven, laat ik hier wat losse stukjes volgen:

“Als de wereld binnen een hel is valt die van buiten wel mee. Met enige bravoure wordt zij verkend dan wel betreden: hier ben ik en ik stel geen zak voor. 'Is dit wel een mens?' om met Levi te spreken. De uitgerangeerden in onze maatschappij worden weliswaar niet meer vergast, maar verstikkend blijven de omstandigheden wel.

Hoe overwin je jezelf met niets omhanden? Als al het doen in het gedaan zijn zijn voldoening vindt en de wereld vol is? Er zijn mensen die met plezier iets tekenen en de tekening daarna in de prullenmand werpen en tot die mensen behoor ik niet, ik erger me aan activiteiten die louter in de activiteit zelf moeten opgaan en daarin zin moeten vinden. Ik vind ijdelheid, hoogmoed, slecht voor een mens, die toch zou moeten inzien dat hij geen doel op zichzelf is maar middel voor iets dat meer waard is.

De woede zoekt een verantwoorde uitweg, die niet afschrikt maar tot verkenning aanspoort. Maar het inspireert mij onvoldoende; waartoe zou ik nog iets doen? Niemand wacht erop. Niemand verwacht wat. Ik ben niet in staat plezier te ondervinden in wat ik doe. Wellicht moet ik accepteren dat ik in feite niet schrijven kan, dat mijn roeping elders ligt. Het gaat me slecht af. Het is een te moeizaam proces, vooral nu de levenslust flinke knauwen heeft gehad.
Ondertussen sleep ik mezelf van dag naar dag. De ene dag is nog minder belovend dan de andere. Het is een aflopende zaak. Als ik een uur iets doe is het veel; de rest van de tijd staar ik voor me uit. Het is een leven van niks voor niks. Het behoud ervan krijgt een steeds lagere prioriteit.

De mens verdrijft de tijd om te vermijden dat hij bij zichzelf stil moet blijven staan. Zelfs in de vrije tijd zijn zijn bezigheden zo gestructureerd dat de blik niet naar binnen wordt gericht. Het leven zoekt een weg in de mens en niet omgekeerd. De mens die een weg in het leven zoekt, is hoe dan ook een uitzondering. Maar door werkloosheid en andere ontwikkelingen wordt de uitzondering regel. Dit nieuwe leven wekt veel angst op, het blijkt vrijwel nutteloos en schept geen verwachtingen meer, maar ellende. De mens is niet rijp genoeg om op zoek te gaan naar leven. De mens is te zwak om zijn bestemming te aanvaarden of zelfs maar te vinden. De regelzucht heeft de mens van de tijd afgesneden, van de spontane beleving van wat rondom hem geschiedt. Het is alsof alles in het leven op bestelling geschiedt, alsof vreugde en verdriet gedoseerd en gekanaliseerd zijn. De mens is stomp geworden, aerodynamischer en ergonomischer.

Ik heb me het afgelopen jaar vooral ontpopt als uitsteller en afzegger, alsof ik inderdaad niet meer wil leven met anderen en op termijn ook niet meer met mezelf. Ik word hierin steeds radicaler, ik trek me meer en meer in mijn schulp terug en het is al heel wat als ik een dag naar buiten ga om boodschappen te doen, een brief te posten of de vuilniszak in de daartoe bestemde container te deponeren. Soms stel ik zelfs die eenvoudig lijkende handelingen uit omdat de afstand onoverbrugbaar lijkt, niet meer passend in mijn belevingswereld, louter de ergernis voedend. Utrecht is voor mij dan een stad die net zo ver weg ligt als Parijs of Istanbul. De zenuwen voor en tijdens de reis en gedurende het verblijf zijn vergelijkbaar met dit verschil dat de euforie als tegenwicht ontbreekt en het resultaat totaal, maar dan ook totaal, onbevredigend is en remmend werkt op de zin in herhaling van de expeditie. Hetzelfde geldt voor een wandeling of fietstochtje in mijn buurt: elke volgende keer is het minder plezierig, voel ik me nog ellendiger, nog meer van alles vervreemd, met als gevolg dat het er steeds minder van komt, een stukje te wandelen of te fietsen.

Bij het bewegen ondervind ik geen enkele positieve terugkoppeling meer. Dit is fnuikend en duidt op een onomkeerbaar verval. Een andere verklaring heb ik niet. Het is geen hypochondrie, als je in ogenschouw neemt dat ik drie jaar geleden nog vrijwel elke lente- en zomeravond zo'n veertig kilometer fietste. Ik had toen in het fietsen zin of ik kreeg tijdens het fietsen zin. Dat gevoel is het afgelopen jaar geheel verdwenen. De zelfmoordgedachte komt dan ook niet uit de lucht vallen maar is vooral gebaseerd op het gevoel van een ontbrekende positieve terugkoppeling, waardoor iedere lust om iets te doen danig wordt ondermijnd, om niet te zeggen onmogelijk wordt gemaakt. Plezier is niet het belangrijkste van het bestaan maar wel een randvoorwaarde. Als je geen enkel plezier meer ondervindt is het leven een aanhoudende strijd, die in mijn geval ook nog troosteloos en liefdeloos is. Soms wil een ander je uit iets trekken, enige afleiding bieden, maar daar begint niemand bij mij aan, ik krijg louter advies van het kille soort en wordt verder aan mijn lot overgelaten. Men raadt mij van alles en nog wat aan, maar zorgt er daarbij wel voor zelf buiten schot te blijven. Ik moet alles zelf doen, zelf verwerken en verkroppen, maar dat kan ik nu niet meer aan, dat heeft met die negatieve terugkoppeling te maken. Ik bloed er langzaam maar zeker bij dood. De ander staat erbij en kijkt ernaar. Ik word niet als mens beschouwd, maar als een verschijnsel. Heb ik voor de ander wel een lichaam? Stink ik soms vreselijk? Sta ik niet in het leven? Ben ik soms niet van vlees en bloed? Het heeft er alle schijn van. Het leven dat nog in me zit ontvalt me zienderogen...”