Dat kan mijn kleine broertje ook

Column door Cruoninga

Het eeuwige cliché als het gaat om abstracte kunst: “Wat is daar nou knap aan? Dat kan mijn kleine broertje ook wel." Het kan menig kunstliefhebber tot wanhoop drijven. Wanneer de leken der kunst de abstracte uitingen van de geest van Appel, Rotkho en Corneille weer eens afdoen als kinderlijk kladwerk.

Freek de Jonge haalde het laatst nog aan in zijn show ‘de vergrijzing’: Twee mannen staan voor een abstract schilderij waarover de ene opmerkt: “Dat kan mijn zoontje ook." De ander barst kwaad uit in een woordenwaterval over de pracht van het expressionisme en de diepgang van de menselijke geest. “Dat kan mijn zoontje ook," herhaalt de man enkel nog eens droogjes. “Maar hoezo dan,” roept de ander verbijsterd? “Ik ben zijn vader.”

“Dat kan mijn kleine broertje ook wel." Voor de meeste vroege tieners zal het de eerste zelf gevormde mening over kunst zijn. We kennen het allemaal wel uit onze vroegere jaren. Dodelijk verveeld achter onze opvoeders aansjokkend door musea waar doeken hangen met afbeeldingen waar we opvallend veel gelijkenis in herkennen met de werkjes die we, nog niet eens zo gek veel jaren daarvoor, zelf op papier toverden. Ik zelf dacht er als jonger kind ook zo over. Toen het oeroude cliché laatst weer eens voorbij kwam tijdens tekenles was ik dan ook voor even weer terug in de hel van het Amsterdamse Stedelijk Museum met mijn vader. Nee, kunst - en abstracte in het bijzonder - kon mij destijds nog niet echt bekoren.

Dat was toen. Vandaag de dag leer ik op school hoe de ene na de andere maker van al dat moois de mentale worsteling met zichzelf verliest. In plaats van héél erg lui blijken ‘ze’ dus eigenlijk héél erg depressief te zijn. Het doet je inzichten wel veranderen. Vroeger toen ik klein was vond ik de makers van abstracte kunst sukkels. Nu heb ik me verdiept in de grillen van de menselijke geest en psyche, symboliek en filosofie. En ik vind het nog steeds sukkels.

Uiteraard liggen de zaken wel wat genuanceerder. Bovenstaande dient dan ook met een knipoog en korreltje zout genomen te worden. Maar het zou best een leuke zijn voor op een scheurkalender op het toilet, niet?

‘Mijn kleine broertje’ is uiteraard maar symbolisch voor ‘een jong kind’. Mijn eigen jongere broertje heeft inmiddels al de respectabele leeftijd van zestien jaar bereikt en misschien moet ik toch maar eens langzaam aan overwegen hem niet meer als ‘klein’ aan te duiden. Neefje, zoontje, broertje, zusje, wie er dan ook in staat wordt geacht tot het maken van expressionistische werken, het zijn altijd jonge kinderen. Onzin? Of vertonen de tekeningen van de jongste onder ons daadwerkelijk gelijkenissen met bepaalde abstracte schilderijen?

Volgens de psychiater Carl Gustav Jung valt de psyche van de mens op te delen in vier verschillende niveau’s. Om te beginnen het bewustzijn, bestaande uit alle handelingen en gedachten die we rechtstreeks hier en nu uitvoeren. Daaronder het voorbewustzijn, opgebouwd uit alle herinneringen die vrij eenvoudig naar het bewustzijn zijn op te roepen. Daar weer onder komt vervolgens het persoonlijke onbewuste. Dat zijn al onze vermogens en herinneringen die we ooit eens door persoonlijke ervaringen hebben opgedaan, maar alleen tot ons kunnen komen in dromen of door prikkels van buitenaf. In tegenstelling tot de eerste twee niveau’s hebben we dus geen controle over dat wat er zich in ons persoonlijke onbewuste bevindt. Nog dieper ligt het collectieve onbewuste. Hier bevinden zich onze instincten. Gedragspatronen die een resultaat zijn van vele duizenden jaren van menselijke evolutie en die we nu kennen als onze waarden en emoties. Moeten we in deze laatste en diepste fase van ons bewustzijn zoeken naar de waarheid achter het 'dat kan mijn kleine broertje ook!'-cliché?

In dat collectieve onbewuste huizen oervormen die door Jung als ‘archetypen’ zijn benaamd. Het zijn universele beelden die staan voor de abstracte begrippen van het leven zoals waarheid, liefde, moed, angst en rechtvaardigheid. Deze archetypen komen tot ons in onze dromen en gedachtespinsels. We proberen ze in het bewuste een plek te geven door ze vast te leggen als tekens in symbolenstelsels, maar ook in talloze mythen en verhalen komen ze tot uiting. Zoals gezegd zijn deze archetypen universeel. Ze zijn dus niet gebonden aan een bepaalde persoon of een specifieke cultuur. Het is dus geen toeval dat zoveel volksverhaaltjes wereldwijd sterke gelijkenissen vertonen. Ook op jonge leeftijd proberen we onze instinctieve beginwaarden al een plek te geven in onze eerste getekende ‘kladwerkjes’. Op latere leeftijd worden ze, doordat we ons door middel van schrift en getal op een andere manier leren uit te drukken, wat naar de achtergrond verdrongen. Ook al zijn we het ons misschien niet zo bewust, archetypen zijn toch ook nog in de maatschappij aanwezig. Of is het soms toeval dat we juist voor het rode verkeerslicht moeten stoppen?

De makers van abstracte kunst zoeken deze archetypen. Zij willen door hun kunst, boodschappen uiten van een niveau wat onze geschreven en gesproken taal al lang niet meer omvat. Jonge kinderen zijn nog niet gekneed door maatschappelijke normen. Zij uitten zich enkel naar hun oerinstincten. Een gave waar elke expressionist maar wat graag over zou beschikken. Wanneer zij dat proberen kan er dus geen groter compliment over hen werk gemaakt worden dan:”Dat kan mijn kleine broertje ook."

Picasso wist het al: “Als een kind kon ik al tekenen als Raphael, maar het kostte me een heel leven om te leren tekenen als een kind."