Buiten Land (1)

In mijn dorp zie ik schoonheid. In alle doodnormale dingen die ik tegenkom. Ik loop. Op zoek naar mijn vader, die de schapen bij de rivier hoedt. De weg. De gewone weg die ik al honderden keren in mijn leven heb gelopen. En vandaag opeens anders is. Het gras groener, de lucht blauwer, minder gaten in het asfalt en met lichte voeten. De wereld is mooi.
De oude vrouwen staan jonger in de deuropeningen van hun nieuwere huizen. Betere kleren, gladde gezichten. Ik zie het dorp met mijn grootvaders ogen: het dorp is nieuw en fris.

Bij ons weiland aangekomen zie ik mijn vader nergens. Roep zijn naam. Maar alleen de schapen antwoorden. Ik loop naar de rivierbedding, het water is helder.
Onweerstaanbaar op een warme dag. Ik steek mijn handen in het water en gooi het in mijn gezicht. Het is koud als sneeuw. Het is niet mijn bedoeling het te drinken, maar de druppels die mijn tong bereiken zijn zoeter en lekkerder dan Coca Cola.
"Hee zoon, waar ben je mee bezig? Ben je gek! Dat water is smerig!"
Ik kijk naar hem. Hij staat kaarsrecht, hoog op de oever. De zon achter hem.
"Waarom is het water vies?", vraag ik.
"Alle koeien en schapen en mensen als ik gebruiken het als WC. En ze vergeten allemaal door te trekken. Hahaha!"
Hij lacht luid. Zijn buik beweegt mee.
Mijn vader steekt z'n hand uit om me de steile oever op te helpen. Ik weiger, grijp een uitstekende wortel. Hij glimlacht.

Wanneer we teruglopen naar de schapen legt hij zijn hand op mijn schouder.
"Je bent alweer gegroeid. Binnenkort kijk ik tegen je op als tegen de Zwarte Berg."
Ik zeg niks. De schapen wandelen naar het hek.
"Vind jij het dorp mooi, pap?"
"Nee."
Hij zegt nooit veel. Alleen wanneer het om het dagelijkse boerenleven gaat valt er meer dan één zin uit zijn mond te horen.
"Waarom niet?"
"Het is klote."
"Zie je niet dat er vandaag iets bijzonders is? Dat de kleur van de ondergaande zon mooi is? Dat het gras groener dan normaal lijkt?"
Hij kijkt naar de lucht en naar het gras en dan naar mij: "Ik hoop wel dat je wat van mijn bier hebt overgelaten!"
Ik lach.
Mijn vader kijkt naar de schapen, maar ziet iets anders: "Ik ben blij dat je het mooie van deze plek ziet. Ik zie het niet. Nadat ik hier ben opgegroeid, nadat ik zo verdomd hard heb geprobeerd hier weg te komen kan ik de goede kant niet meer zien. Dit dorp geeft ons een huis en eten. Niets meer.
Maar ik ben blij dat ik je een andere toekomst kan geven. Dat je ver en vaak genoeg van dit leven weg bent om de positieve kant te zien."

Het langste wat mijn vader ooit tegen me heeft gezegd, geloof ik.
Zijn woorden schieten door de ondergaande zon en reflecteren in een glimmende modderplas vol muggen.
Het is mooi.