Zienerskind.

“Hé mama, wanneer zijn we ongeveer bij oma?” vraagt de kleine jongen aan zijn mama. “Als de grote wijzer recht naar beneden staat dan zijn we bij oma. Kijk, daar is de bus al.” Ze stappen in, stempelen af, en nemen plaats in de bus. “Oma is niet ziek hé mama?” vraagt de kleine jongen bezorgd. “Nee, natuurlijk niet.”antwoordt mama lachend. In gedachten verzonken staart ze naar buiten, zich verbazend over het feit dat het jongetje een vraag stelde die zij eigenlijk anders had moeten beantwoorden. Ze baalt van zichzelf, van het feit dat ze door haar moeder tussen haarzelf en haar kind wordt gezet. Haar moeder die nog maar een paar maanden te leven heeft en nog één keer met haar enig kleinzoon wou spreken. En nu zit ze hier in de bus te bedenken hoe ze het later allemaal weer recht kan zetten. Wat moet je dán tegen zo’n kleintje zeggen? Ja, wij gaan naar oma omdat ze dood gaat en ze wou jouw nog één keer zien..
Soms,is het net wat té allemaal, zelf wil ze ook nog zoveel vragen.
“Je hoeft niet boos te zijn op jezelf hoor!” zegt de kleine jongen troostend. “Het is niet haar schuld, het is ook niet jouw schuld, iedereen gaat dood. Zij heeft niets verkeerd gedaan, je mag niet boos zijn op haar, en al helemaal niet op jezelf.” De kleine jongen kijkt haar diep aan. “Hoe bedoel je?”stamelt de moeder. “Ik kan horen wat je denkt, ik kan horen wat iedereen denkt. Iedereen hier in de bus.” “Hoe bedoel je?” vraagt de moeder ongelovig. “Zoals ik zeg, kijk nou eens naar die mevrouw.” gaat de kleine jongen fluisterend verder. ”Ze lacht wel om de jongen achter haar, maar leuk vind ze het niet. Ze vraagt zich af wanneer hij eindelijk eens op houdt met zijn geleuter.” De kleine jongen begint zachtjes te glimlachen, het gaat langzaam over in gniffelen. “Wat is er?” vraagt de moeder die volledig de draad kwijt is. “Die man, daar, helemaal vooraan in de bus. Die maakt plannetjes voor als hij thuiskomt. En ik hoor alles wat hij van zijn vrouw wil.” Het gniffelen gaat over in aanstekelijk lachen.
De moeder lacht mee, opgelucht, misschien heeft hij haar wel vergeven. “Natuurlijk, heb ik je vergeven. Je kan niet anders, ik weet dat je van mij houdt. “
Alles is ze even over haar moeder vergeten, een moment van pure opluchting door dat kleine jongetje. Dan vraagt de moeder: ”Maar kan jij echt horen wat iedereen denkt? Word je dan niet helemaal gek?” “Nee hoor, ik word er niet gek van, ik vind het juist leuk, ik heb al met heel veel mensen gepraat zonder dat zij het zelf ooit zullen weten. “ antwoordt de kleine jongen zachtjes. En hij gaat op dezelfde toon verder “Ik hoor alles wat mensen denken, maar ik zie ook wat ze zijn. Soms mooi, soms lelijk.” De kleine jongen kijkt nu weer het gangpad af, en geniet van de mensen om hem heen. “Hoe bedoel je? Zien wat ze zijn?” vraagt de moeder. “Gewoon. Kijk, die meneer met de hoed scheef achterons.” De moeder kijkt om, en ziet een meneer met een hoed zitten, nors kijkend. De man heeft een getekend gezicht. “Hoe wist jij dat die meneer daar zat? Jij had nog helemaal niet naar achter gekeken.” Stamelt de moeder weer. “Nee maar dat hoeft ook niet om hem te zien. Maar die meneer is heel lelijk, hij is lelijk van binnen. Maar die meneer vind onder die lelijkheid binnenkort zijn eigen schoonheid.” Glimlacht de kleine jongen. “Als jij dat allemaal weet, dan, dan………” stamelt ze weer. “Ja mam, dan weet ik ook dat oma, morgen dood gaat.”

tdw