4. Hein Pietersz' entering van 't Kofschip

Erik (getikte_rik)

potlood-tekening van een onbekende, matig getalenteerde, 14-jarige leerling van Jacob van Swanenburgh.

Het is een namiddag in juni, 1621. Het piratenschip van Hein Pietersz, 'd'Enter ende Lete', heeft na vele irritatiegrenzen eindelijk de taalgrens bereikt. Het schip vaart op slechts enkele zeemijlen ten noorden van het kapersnest Duinkerke, en staat op het punt om 't Kofschip van kapitein Dicke van Daele te enteren. (zie voorgaand deel)

"Ik zie dat Fokschaep nu wel, maar waar is die vervloekte kapitein nu eigenlijk?" snauwde Harm van Diemen, terwijl hij over de reling boog. In zijn linkerhand zwaaide hij met een enorm zwaard, dat door de klotsende golven goed nat was geworden. In zijn rechterhand hield hij een enterhaak met een lijn eraan vast.
"Hij zit natuurlijk in de kajuit te zuipen!", antwoordde Hein, die naast Harm aan de reling was gaan staan. Ruben, de raaf die doorgaans op Heins rechterschouder zat, had een veiliger heekomen gezocht. De sombere vogel was naast Hein op de reling gaan zitten, klaar om weg te vliegen van het aanstaande gevecht.

"Maak de kanonnen gereed!" schreeuwde Hein tegen Jacob Jacobsz en Meindert van der Wal. En tegen 50-Floryn: "Neem de zeilen in". De neger klom de grote mast in om een aantal zeilen in te nemen, want alsof de duvel ermee speelde was het ook langzaamaan gaan waaien. 't Kofschip kwam langzaamaan dichterbij, en de golven gingen steeds harder tekeer.

-BLLAMM!! -

Daar knalde een een eerste waarschuwingsschot van het kanon aan boord van 'd'Enter ende Lete'.
"Blikskaters! Dat was een tamelijk goede waarschuwing", mompelde Hein, toen hij zag dat de eerste kanonskogel de grote mast van ’t Kofschip aan flarden had geslagen. Het stortte krakend in. Het zeil viel over 't hevig mekkerende Fokschaep heen, waardoor 't beest nog heviger ging mekkeren.
"Stop met vuren! Hijs de vlag!", riep Hein.
De vlag werd gehesen door Harmen van Rijn, in de wandel- ende scheepsgangen beter bekend als Admiraal Tweebeen.
"Niet DIE vlag, stommeling!", schreeuwde Hein woest, toen hij de oranje-blanje-bleu- zag wapperen, hoog in de mast. "We zijn hier vlakbij Duinkerke, jij matroos van het zevende knoopsgat! De goede vlag! Nu!"
Een ogenblik later zag Hein hoe Meindert van der Wal de zwarte doodshoofdvlag hees, hard klapperend in de aanwakkerende wind. De donker wordende wolken maakten het er voor het lot van ’t Kofschip niet beter op.

Langzaam kwam 'd’Enter ende Lete' in het vaarwater van ’t Kofschip te liggen. Terwijl Heins bemanning zich onder steeds luider gejoel voorbereidde op de entering van Van Daeles schip, voer 'd’Enter ende Lete langzij'. Terwijl 50-Floryn naar beneden klom, zag Hein hoe ook Jacob Jacobsz en Meindert van der Wal de enterhaken hadden gegrepen.


"Nu!" schreeuwden ze..
Jacobsz, Van der Wal en Van Diemen gooiden de enterhaken over de reling, naar het schip van kapitein Van Daele. De ankerklauwen vielen bonkend op het andere dek, klauwend achter de reling van 't Kofschip. Terwijl de drie zich schrap zetten om ‘t Kofschip van Van Daele al krakend en steunend naar d'Enter ende Lete te trekken, waren de andere piraten op Heins schip naast elkaar op de reling gaan staan, behalve Tweebeens tweelingbroer Geenpoot, die de benen had genomen, zij het in spreekwoordelijke zin.


De schepen knalden tegen elkaar aan. Met luid gejoel sprongen Van Diemen, Van der Wal, Jacobsz en Tweebeen op het dek van 't Kofschip. Hein Pietersz sprong zelf ook, doch struikelde, iets wat onze schelm natuurlijk liever niet in de vaderlandse geschiedenis vermeld ziet staan, doch bij deze. Hein werd opgeraapt door zijn kameraad 50-Floryn, en ook zij betraden enkele ogenblikken later het dek van 't Kofschip.

Tot zijn ongenoegen zag Hein dat 't Fokschaep al was gespiest door het zwaard van Van Diemen. Hij zuchtte even, en klopte vervolgens op de deur van de schippershut.
"Van Daele? Doe open!"
Het bleef stil.
Hein klopte nog een keer. "Open die deur, Van Daele! Hein Pietersz wacht op antwoord!"

(wordt vervolgd)