London 2005 (2)

Ik werd wakker met muziek van Eminem. Zijn stem zorgt er immer weer voor dat ik het niet kan laten om direct uit moorden te gaan. Ongeacht plaats of tijd. Zijn het niet zijn teksten dan is het wel mans hoogst irritante stem en dito gedreun dat mij razend wild maakt. Gelukkig voelde ik me door al dat bier en reispillen iets te slap voor het rondzwaaien met kapmessen. Één of andere dronken Brit, die op weg naar huis en homellesland was, viel over me heen en kieperde bier op mijn nieuw, pas gewassen en gestreken shirt. Mijn tolerantie werd nu wel héél erg op de proef gesteld en ik had zin om hem eens een flinke jaap op zijn neus te verkopen. Maar in plaats daarvan stond ik wat stoned voor me uit te staren naar prille, vrolijke en dansende tietjes in de bootdiscotheek, terwijl de Brit in slecht Duits zich verontschuldigde. De cocktail van bier en reispillen begon langzaam maar zeer zeker uit te werken. Ik voelde me ontiegelijk misselijk en besloot , ondanks de waarschuwingen van de keptun, het op een wandelen te zetten. Buiten was het pikdonker. Immers, op zee zijn geen lantaarnpalen. Ik zag alleen maar water en heel af en toe lucht. Ik viel om de haverklap op mijn muil en na een half uur gaf mijn trots het op. Ik wilde alles behalve terug naar de bar waar nog steeds de Ar en Bie door de gigantische geluidsboxen dreunde en bleef gewoon op een stoeltje zitten wachten tot ik aan land zouden geraken.

Ik zou haar snel zien. Maar waar was ik mee bezig? Ik snapte haar de helft van de tijd niet eens. Krijg je met die Grieken. Alsmaar nadenken en filosoferen. En mocht je dat als Griek zijnde een beetje goed kunnen beheersen, dan maken ze duizend jaar later standbeelden van je die vervolgens weer tijdenlang staan weg te rotten op een of ander belangrijk plein ergens ter wereld vol hotdogkraampjes en fotograverende Chinezen, waarna de plaatselijke autoriteiten besluiten dat het wel weer welletjes is geweest met je en je, onder luid protest van een vaag cultuurclubje vol moeilijke ringbaardjes en fronsende wenkbrauwen, uit het pleinbeeld wordt gehaald, met daarvoor in de plaats een, voor de plaatselijke en dus ook landelijke economie veel interessantere, supermarktketen zodat de fotograverende Chinezen ook de hotdogs binnen kunnen eten mocht het buiten te koud of winderig zijn. De kaas is er wel te pruimen daar in Griekenland. De kaas en de meisjes. De rest kan me gestolen worden.

De kapitein sprak weer. We zouden over tien minuten de haven bereiken. De dronken hormonenpoepers stormden uit de discotheek naar stuurboord.Of bakboord. Ik haal ze altijd door elkaar. De één nog luidruchtiger dan de ander. Ver van huis zonder normen- en waarde stelsel, uitgelaten als een stel jonge wolven. Het hele arsenaal aan Neerlandsche Voetbalclubs kwam in strijd liederen kwam voorbij. 'De Duitsers!', dacht ik nog even in paniek. Weer die vervloekte reispillen! Ze waren toch nog niet helemaal uitgewerkt schijnbaar.

Next stop: (in goed Nederlands, volgende halte) de douane. Een typische Brit (en hoe een typische Brit eruit ziet zoek je maar uit op google) bekeek op z’n gemak ieders paspoort of ID kaart, dan weer terug naar diens originele hoofd, weer terug naar het paspoort of ID kaart om daarna toch nog maar een keer terug te kijken naar het hoofd. Een goedkeurend, doch kil
en zakelijk knikje beëindigde het haast religieus uitziend ritueel. Ik word altijd zenuwachtig bij dit soort controles. Misschien komt dat omdat ik een haast onnatuurlijke interesse voor de Tweede Wereld Oorlog heb opgebouwd de afgelopen jaren en steeds met het gevoel zit dat ik met een vervalst paspoort op zak rondloop om zo de vijand te omzeilen. Bij de controle kon ik het dan ook niet laten om een ander gezicht te trekken dan wenselijk was. De Typische Brit stond, naar mijn gevoel, urenlang naar mijn hoofd te staren en weer terug naar het paspoort. Over en weer. Zou hij weten van die bananenschuimpjes die ik als jongen uit de snoeptrommel thuis jatte? Gelukkig knikte hij ook deze keer netjes en ik mocht doorlopen. Zonder handboeien of proces. Ik was waar ik wezen moest. Nu nog de trein richting London. Een rit van ongeveer anderhalf uur. Tijd zat voor een klein dutje en wat lichte overpeinzingen. Ik zocht nog een leuke openingszin. Sluimerend dacht ik aan haar op de camping van het festivalterrein, de overvolle Dixie toiletten schoonmakend.

Het ultieme gevoel van eenzaamheid overviel me op het station te London. Geen spoor van haar te vinden. Het zijn dit soort momenten dat Guus Meeuwis mijn humeur weer weet te vergallen. Kedeng, kedeng, wohoo, spookte door mijn hoofd. Ik besloot ‘Wonderwall’ van Oasis te fluiten, de enige remedie tegen Brabantse studentikoze en zwakzinnige zangers. Het leek te helpen, maar nog steeds geen spoor van mijn exotische schoonheid met een brein om bang van te worden. Stond ik daar dus alleen op het station met de meest vreselijke doomscenario’s in mijn hoofd. Als ze een grapje had gemaakt en helemaal niet in London woont of me komt ophalen, dan stond ik dus a) mooi voor joker en b)...daar kwam ze al. Verward en gejaagd. Rode blosjes op haar wangen, bezorgde oogjes. Als een bang haasje dat voor de loop van een geweer hupt. Hijgend en verontschuldigend wenste ze me een oprecht warm welkom toe. Ze had haar donkere haar een beetje blond gekleurd (wat ik in eerste instantie erg jammer vond, maar verandering van spijs weet u wel) en droeg een onduidelijke rok. Zo eentje die je zelfs de meest enthousiaste en grijpgrage dumpwinkel niet eens toevertrouwt. Daar bovenop droeg ze een bloesje met opzettelijk kunstzinnig aandoende verfspatjes en daarover weer een lange zwarte cape. De bloes met de overblijfselen van extatische hoogtepunten van het schildersdoek begreep ik nog wel, de cape iets minder. Ze bleek net van de repetitie van een toneelgezelschap af te komen. Ze deed dus aan toneel en schilderde ook nog in haar vrije tijd. O hoe zeer bonkte mijn, normaliter zo stalen en koel, liefdeshart denkend bij het zien van dit kunstzinnige meisje. Het liefst had ik haar ter plekke…maar nee, daar was geen tijd voor. Ze trok me de roltrap op richting uitgang, ik zou en moest me amuseren. Ze verontschuldigde zich duizend maal voor het 'te laat komen'. Ze stopte me in de typische Londonse rode dubbeldekker (die overigens gek genoeg na mijn bezoek uit het straatbeeld verdween!) en gebood me boven en vooraan te zitten. Dan had ik tenminste goed zicht en geen last van het zogenaamde 'scum'. Een tikje snobistisch was ze wel. Lekker toch?

Ik was er. Buiten sjeesde London aan me voorbij en naast me rook ik de Griekse godin. Of ik zin had om wat te gaan drinken of toch maar meteen naar haar huis om bij te komen van de reis. Ik vond alles best, als ze maar naast me bleef zitten.