Bijstandskinderen sporten vaker

Bijstandskinderen doen vaker aan sport en cultuur. Het doel van het vorige kabinet om het aantal kinderen dat vanwege armoede niet meedoet aan vrijetijdsactiviteiten in twee jaar te halveren, is echter niet gehaald. Dat schrijft het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in de publicatie Kunnen meer kinderen meedoen?

De groep die niet meedoet aan sport, zwemles, cultuur, muziek, scouting, buitenschoolse activiteiten en meer van dat soort bezigheden is tussen 2008 en 2010 kleiner geworden. Het aantal kinderen dat hiervan bleef verstoken daalde met 3 procent, van 518 naar 504.000.

Bij arme kinderen werd de groep die niet meedoet 6 procent kleiner, van 141 naar 133.000. Onder bijstandskinderen, waar het beleid zich vooral op richtte, bedroeg de afname 9 procent, van 66 tot 61.000.

Bijstandskinderen hebben zodoende hun achterstand op andere inkomensgroepen iets ingelopen. In 2010 was het verschil echter nog steeds groot: ruim 44 procent van de bijstandskinderen deed niet mee, ruim twee keer zo veel als in de niet-arme groep (19 procent).

De onderzoekers denken dat het effectiever is als beleid gerichter wordt. Eerder onderzoek van het SCP wees uit dat armoede in de jeugd vooral gevolgen heeft als kinderen er langduriger en op jongere leeftijd door worden getroffen. Het SCP denkt dat dat reden kan zijn meer aandacht te besteden aan kinderen die minstens twee jaar achtereen onder de armoedegrens zitten.

Ook zou het beleid zich moeten richten op kinderen met een basisschoolleeftijd en op kinderen die niet in een bijstandsgezin leven, maar wel arm zijn. Verder moet er niet alleen financiële steun komen, maar moet ook worden gekeken of de ouders zelf maatschappelijk actief zijn.