'Allochtone agent kampt met wantrouwen collega's'

Veel allochtone agenten verlaten de politie omdat zij voortdurend moeten bewijzen dat ze te vertrouwen zijn. Dat concludeert antropoloog Sinan Çankaya, die zelf bij de Amsterdamse politie werkte, in een promotieonderzoek aan de Universiteit Tilburg.

Voor het onderzoek liep Çankaya drie jaar mee met agenten, woonde hij vergaderingen bij en hield hij interviews. Bij autochtone agenten wordt volgens de onderzoeker als vanzelfsprekend verondersteld dat zij voldoen aan het ideaalbeeld van de 'goede' agent. Hun collega's nemen aan dat het met hun neutraliteit, loyaliteit en solidariteit wel goed zit.

Het vertrouwen in hun allochtone collega's moet volgens de onderzoeker steeds opnieuw worden gewonnen. "Dat gebeurt bijvoorbeeld als een allochtone politiemedewerker nieuw is binnen de organisatie of naar een andere afdeling wordt overgeplaatst."

Ook bij ontmoetingen met burgers van 'hun' eigen etnische groep lopen deze agenten het risico het vertrouwen van hun autochtone collega's te verliezen. Wat vooral wantrouwen kan wekken, is als zij in een buitenlandse taal met burgers in gesprek gaan. Dat terwijl zij daarmee volgens Çankaya goed werk verrichten. "Het specifieke taalgebruik wordt ook van hen verwacht."

Allochtone agenten worden volgens hem ook door hun collega's 'ter verantwoording' geroepen als incidenten in de samenleving veel media-aandacht krijgen. Daar zou bijkomen dat agenten meestal niet met de braafste mensen uit de samenleving te maken hebben, waardoor ze vanzelf een negatief beeld van bepaalde groepen krijgen.

Sinds de jaren tachtig probeert de politie meer allochtone agenten aan te trekken. De onderzoeker verwacht dat er voor allochtone agenten voorlopig weinig verandert.