Nederlanders willen kerken niet missen

Het aantal leden van de kerken blijft afnemen en het atheïsme groeit, maar toch vindt meer dan driekwart van de Nederlanders (78 procent) dat de kerken behouden moeten blijven. Een samenleving zonder de christelijke groeperingen gaat er volgens hen niet op vooruit.

De Nederlanders zien kerken als instellingen met een duidelijke functie: ze zorgen dat zwakke groepen niet aan hun lot worden overgelaten en ze spelen een belangrijke rol in de zingeving. Bijna driekwart van de Nederlanders vindt religie belangrijk voor het behoud van waarden en normen.

Dat blijkt uit het onderzoek God in Nederland, dat op initiatief van het RKK-programma Kruispunt is uitgevoerd. Voor de studie zijn 1132 Nederlanders ondervraagd. Hun is ook een aantal open vragen voorgelegd.

Premier Jan Peter Balkenende neemt het onderzoeksrapport zaterdag in Hilversum in ontvangst. Het is het vierde God in Nederland-onderzoek sinds 1966. In dat jaar publiceerde het weekblad Margriet een inmiddels vermaard onderzoek. Daarna volgden in 1979 de KRO en het weekblad de Tijd en in 1997 de KRO alleen.

Het onderzoek bestrijkt de periode 1966-2006 en concentreert zich op het christelijke godsdienstige en kerkelijke leven. De islam blijft buiten beschouwing.

Godsdienstsocioloog Gerard Dekker, directeur Ton Bernts van het onderzoeksinstituut Kaski en Joep de Hart, senior onderzoeker bij het Sociaal Cultureel Planbureau, hebben de studie begeleid. Zij hebben elk een hoofdstuk in het onderzoeksverslag geschreven.

Hoe belangrijk de ondervraagden de kerken voor de samenleving ook vinden, volgens tweederde van hen behoren politiek en religie los van elkaar te staan. Het aantal voorstanders van een hechte band tussen godsdienst en politiek is sinds 1966 gedaald van 34 tot 15 procent.

Buitenkerkelijk
Het geloof speelt in het leven van Nederlanders steeds minder een rol, maar voor degenen die geloven is de betekenis van het geloof wél groter geworden. Gelovigen beleven het geloof steeds intenser.

Het aantal Nederlanders dat zich gelovig noemt, is in vergelijking met het vorige God-in-Nederland-onderzoek (1997) gedaald van 67 tot 62 procent, maar als die mensen wordt gevraagd wat ze geloven, blijkt dat slechts een kleine 40 procent van alle Nederlanders gelovig is in de zin waarin kerken en andere godsdienstige groeperingen dat verstaan.

De verminderde kerkelijke betrokkenheid van de Nederlanders blijkt ook uit de groei van de buitenkerkelijkheid en het dalend aantal Nederlanders dat wekelijks in de kerk komt.

61 Procent van de bevolking noemt zich buitenkerkelijk, 28 procentpunten meer dan in 1966. Lang niet iedere buitenkerkelijke beschouwt zich als atheïst. Dat geldt voor 14 procent van alle Nederlanders.