Kleedje (1)

bazbo

Regent het nou? Daarnet scheen de zon nog! Ik kijk omhoog. Boven mij is het wat grijs; verderop is het blauw. Uit het grijs komt inderdaad wat water, maar regen zou ik het niet willen noemen. Een heel fijn miezertje is het. Ga ik nu achter mij grijpen en mijn paraplu uit de fietstas halen? Nee, ik doe het niet. Mijn lange haren vangen het meeste op en mijn kleren worden hier echt niet doorweekt van. Bovendien is de temperatuur hoogst aangenaam en ginds komt die helder blauwe lucht weer aan.
De twee kinderen laten zich ook niet verjagen door het dunne waas van druppels. Ze zitten iets verderop op de grond. Het joch heeft zijn blonde haren sprieterig omhoog staan en draagt een shirt van een voetbalclub. De baseballcap van het meisje dat naast hem zit staat scheef op haar hoofd; haar lange en steile haren hangen eronder vandaan. Op haar jurkje zie ik grote bloemen. Haar blote voeten liggen op het kleedje dat vlak voor de twee is uitgespreid. Nu ik wat dichterbij kom, zie ik wat er nog meer op ligt. Het eerste dat me te binnen schiet: speelgoed en prullaria.
'Wilt u iets kopen?' roept het meisje. De sproetjes spatten van haar vrolijke gezicht.
'Nee, dank je,' zeg ik zacht.

*

Ga ikzelf binnenkort ook op zo'n kleedje zitten? Even glimlach ik. Nee, daar ben ik het type niet voor. Toch heb ik een boel in huis dat ik wil opruimen en kwijt wil. Dat komt zo.
De Zoon is het huis uit. Al een paar weken nu. Dik drieëntwintig jaar heeft hij een belangrijke plek ingenomen in ons huis en nu was het dan zover. Hij stond al een tijd lang ingeschreven als woningzoekende en de laatste paar maanden reageerde hij soms op huurhuizen die aangeboden stonden. In een enkel geval werd hij uitgenodigd voor een bezichtiging en soms ging ik met hem mee. Meestal werd het uiteindelijk niets, maar nu, enkele weken geleden, stuurde hij vanaf zijn werk een sms: 'Kut. We hebben een huis.'
Een bijzondere tijd brak aan. De Zoon is niet zomaar een zoon. De Zoon is niet alleen de enige zoon en het enige kind, maar ook een bijzondere zoon en een bijzonder kind. Ooit heb ik verteld over hoe hij in elkaar steekt, over zijn autisme, over hoe hij informatie verwerkt en over hoe moeilijk hij het vindt om te gaan met nieuwe situaties. Nu stond hij voor een belangrijke en ingrijpende gebeurtenis in zijn leven.
Gelukkig was hij goed voorbereid en heeft hij de ondersteuning die hij nodig heeft. We gingen samen kijken wat hij aan spullen nog mist en wat er in het nieuwe huis nog te doen stond. Een mannetje kwam alles schilderen en sauzen, we brachten twee dagen door in een Zwödse Mökwinkel, zetten die thuisbezorgde Zwödse Mök nog in elkander ook, hingen lampen op en brachten bij iedere keer klussen wat dozen en meubeltjes van de slaapkamer in het oude huis naar het nieuwe huis.
'Ik denk dat je nu ook je kleren en je computer moet overhuizen,' zei ik.
'Hoezo?' klonk het angstig.
'Het is het laatste dat nog in je oude slaapkamer bij ons thuis staat,' legde ik uit. 'En volgens mij: als je computer en je kleren in je nieuwe huis zijn, dan kun je er ook gaan slapen.'
'Huh? Waarom? Moet ik er nu al wonen dan?'
'Ja,' zei ik. Hij had een klein duwtje in de rug nodig. 'Laten we afspreken dat we het morgen brengen en dat je er dan vanaf morgenavond gaat slapen.'
'Waarom moet dat?' Ik zag de paniek in zijn ogen: Hoe gruwelijk, mijn ouders willen me weg hebben!
Een week later vroeg ik: 'Hoe vind je het nu, dat je jezelf woont?'
'Gelukkig ben ik af van dat gezeur van mijn ouders dat ik van alles moet.'
Precies.

Precies. Daar zitten we dan, met z'n tweetjes in een groot en grotendeels leeg huis. Wacht, leeg is het niet; het vóélt alleen leeg aan. In de afgelopen twintig jaar dat we in ons huis wonen, hebben we het namelijk nogal volgestouwd met spullen. Helemaal achterin de bergkamer staat bijvoorbeeld een wandje met dozen die we er twintig jaar geleden tijdens de verhuizing ongeopend hebben neergezet.
Het wordt hoog tijd dat we de hele boel eens fiks gaan opruimen. Sinds enkele jaren hebben De Vrouw en ik een toekomstplan en we hebben besloten dat we de komende tijd dat plan concreter gaan maken en ons gaan oriënteren op hoe we het plan kunnen gaan uitvoeren. We gaan niet alleen opruimen, maar ook kijken naar een ander huis: kleiner, gelijkvloers en meer tegen het centrum van het zo majestueuze Apeldoorn aan. De Vrouw zat al hele avonden op funda te koekeloeren en haar pakket van eisen werd met de avond hoger en hoger. Ondertussen zat ik met een berg waar ik tegenop zag en die met de dag hoger en hoger werd. Die berg is de hoeveelheid spullen in huis waar ik liever geen afstand van doe, maar die ik echt niet mee kan nemen naar een kleiner huis. Zo heb ik bijvoorbeeld een Philicorda orgel (1967) en een Yamaha CS-15 synthesizer (1978) die allebei al twintig jaar ongebruikt stof staan te vangen, zo staat er in de schuur een grote kinderwagen (1920) en zo staan onze kamers vol boeken (12.354). Dat wordt nog wat.
De Zoon doe ik geen plezier met al die rommel. Sterker nog: in ons huis staat nog zijn K'NEX, de houten trein, de hoge stapel gezelschapsspellen, de grote krat met Lego, de enorme zak vol poppenkastpoppen en knuffeldieren, de doos verkleedkleren en de elektrische modeltrein. Die wilde hij nog niet mee nemen naar zijn nieuwe huis en ik zou ook niet weten waar in het nieuwe huis hij die zou moeten laten. Waar laten wij dat dan nu? De webstek van Marktplaats zal geheid vastlopen.

Gelukkig laat De Zoon ons niet helemaal alleen. Op bepaalde werkdagen schuift hij aan de eettafel bij. Hij maakt lange werkdagen en dan is het voor hem wel prettig als hij zich niet ook nog druk hoeft te maken om een goede maaltijd. Laat hem eerst maar eens wennen aan het alleen wonen en zich het weekritme en de nodige klusjes eigen maken. Dan stop ik hem wel vol met biologische voedingsmiddelen zo lang het nog kan. De was doet hij ondertussen zelf. In de tweede week dat hij in zijn huis woonde, werd ons cadeau bezorgd: een wasmachine. Gisteren nog kreeg ik om half twaalf 's avonds een sms: 'Op welke temperatuur was je beddengoed eigenlijk?'
Vorige week schoof hij ’s avonds aan tafel aan. De dag ervoor had hij zelf gekookt. 'En?’ vroeg ik. 'Hoe was het gisteren en vandaag?’
'Vandaag goed.’
'Gisteren niet?’
'Nou, op zich wel. Maar er was iets wat niet zo goed ging.’
'O. Vertel eens.’
'Ik heb een aanrijding gehad. Op de snelweg.’
De Vrouw schrok zich wild en trok wild weg. Ik schrok ook, maar probeerde het niet te laten merken. Hij was nu met de auto naar ons toe gekomen, dus kon de schade nooit enorm zijn. 'Wat is er gebeurd?’ vroeg ik.
'We moesten langzaam rijden. Ik was bezig iets te pakken en toen zag ik door de lage zon niet dat de auto voor me bijna stilstond.’
Ik rilde. 'Hoe heb je het opgelost?’
Hij was uitgestapt en had de bestuurder van de auto voor hem gevraagd of ze niets mankeerde. Daarna hadden ze de verzekeringsformulieren ingevuld en gegevens uitgewisseld. Thuis had hij gelijk de contactpersoon van de verzekering gebeld en uitgelegd wat er was gebeurd.
'Je had ons ook even kunnen bellen,’ zei De Vrouw.
'Waarom? Ik kan het zelf oplossen. Dit is mijn probleem en ik wil het zelf regelen.’
Na het eten liet hij me zijn auto zien. 'Hij rijdt nog goed,’ zei hij. Aan de binnenbumper kon ik zien dat hij een forse tik had gemaakt.

*

Plots schrik ik op. Waar ben ik? Ken ik het hier? Ja, ik herken het. De supermarkt is niet ver meer. Wat ging ik eigenlijk halen? Wat heb ik eigenlijk nodig? Tegenwoordig maak ik geen boodschappenlijstje meer, zo weinig is het vandaag de dag. Toch bijzonder dat ik al zo ver op de route ben; dan heb ik een heel eind gefietst zonder me bewust te zijn waar ik was. Wacht, nu schiet me iets te binnen. Even kijk ik om.
Ik ben de kinderen en hun kleedje voorbij. De zon breekt door. Mijn wangen zijn nat. Dan schiet het door mijn hoofd: 'Ik mis hem.'

-
Apeldoorn, september 2016