Licht (S024)

bazbo

De schrijver knipperde met zijn ogen. Het felle zonlicht kwam door de bladeren heen en verblindde hem. Even zag hij sterretjes en moest hij een wankele stap opzij zetten. Zijn voet kwam terecht in de zachte berm. Snel stond hij weer op het asfalt en was hij weer in de werkelijkheid. Hij haalde diep adem en bleef even staan.

Het fietspad slingerde zich tussen de bomen door. Witte strepen op het midden van het wegdek moesten duidelijk maken dat er sprake was van tegemoetkomend verkeer, maar er was helemaal niemand te zien. Aan weerszijden van het asfalt tierde het onkruid welig en dan met name de brandnetels. Maar ook de hedra woekerde zich een weg langs verschillende bomen omhoog. Alles leek groen. En dan niet dat frisse lentegroen, maar dat donkere, bijna doffe laatzomergroen. Eerder die morgen had het lichtjes geregend. Druppels vielen uit het bladerdak en maakten het asfalt nat. Ook het groen langs het fietspad glom.

Hij liep weer. De rust, de stilte. Het deed hem goed. Zoals altijd. Geen gedoe. Niemand die iets tegen hem zei, niemand die iets van hem verwachtte. Er schoot hem iets vrolijks door zijn hoofd: hij verwachtte ook helemaal niets van zichzelf. Opgelucht ademde hij langdurig uit. Zo moest het zijn. Voor heel even dan.
Het werd donker, leek het. Dat werd het niet. Het dak van bladeren was alleen dikker hier en de zon kon er niet doorheen. Minder licht, dat was het. Behoedzaam liep hij verder, zorgvuldig iedere pas overwegend. Het voelde als sluipen.

Toen. Vanuit zijn rechterooghoek zag hij het. Beweging. In het groen. Eerst schrok hij, maar toen hij in de berm naar het hoge gras, de struiken en de bomen keek, werd hij nieuwsgierig en stopte hij. Was het een eekhoorn of een bijzondere vogel? Nee. Het was iets anders. Daar! Nog een glimp. Het was groot. Een hond? Een hert? Een hert, hier in een brede groenstrook, langs het fietspad in een buitenwijk van zijn woonplaats? Het zou kunnen, maar het leek hem sterk. Daar! Daar zag hij het weer! Het was geen hert. Het was een mens. Een meter of twintig verderop bevond zich iemand in de bosschages.
Wat is die nou aan het doen? vroeg hij zich af. Wacht, de schrijver had in de krant gelezen over die nieuwe rage van de laatste tijd. Een of ander spel dat je kunt spelen op je mobiele telefoon. Het spel zorgde ervoor dat mensen buiten op de gekste plaatsen zoeken naar allerlei virtuele onzindieren. Hoe heette dat spel ook weer? Mokepon of zo. Pokkedom. Wist hij veel. Was dit ook zo'n malloot? Hij deed een pas de berm van het fietspad in, hoofdschuddend, en hoopte dat hij de man iets beter kon zien. Die man was nu achter de struiken uit zijn gehurkte positie gekomen. Gehurkt? En wat was hij nu aan het doen? Het leek erop of hij zijn broek stond dicht te knopen. Die vent was helemaal niet bezig geweest met een online spel; hij had daar tussen de struiken zitten poepen. Snel liep de schrijver verder. Hij zuchtte.

Een paar bochten verder minderde hij vaart. Het gevoel van opgejaagdheid ebde weg. De ruimte tussen de bomen langs de kant van het fietspad werd groter. Het bladerendak brak open. Zie, van hoog uit een boom kwam iets naar beneden gedwarreld, met een rondtollende beweging. Wat was het? Een blad? Nee, niet echt. Of toch wel, maar dan met een rond groen vruchtje eraan of een zaadbol. Wat het ook is: de bomen laten los, klonk het in zijn hoofd. Zowaar, er verscheen iets op zijn gezicht. Het moest de combinatie zijn van het schijnbaar onbetekenende natuurverschijnsel, de teruggekeerde opgeruimdheid in zijn hoofd en de plots luchtige gedachte. Het kon je niet ontgaan wat er op het gelaat van de schrijver tevoorschijn kwam. Het was een brede glimlach. En het werd licht.

-
Apeldoorn, augustus 2016

-

Dit is het vierentwintigste deel van de eindeloze serie Schrijver.