Ode aan de collega

Esther (Estherschrijft)

Jarenlang heb ik in loondienst gewerkt. Dat beviel over het algemeen helemaal niet zo slecht. De ene baan was leuker dan de andere, net als de bazen, en met iedere overstap ging ik er weer iets op vooruit. Maar aan één ding heb ik nooit kunnen wennen. Toen ik op het punt stond om voor mezelf te beginnen, wist ik ook zeker dat ik dat zou missen als kiespijn: kutcollega’s.

In alle soorten en maten heb ik ze meegemaakt. Zoals de vrouw die met haar roodgestifte pruillip haar gebroken hart misbruikte om tot protegee van de directeur te worden gepromoveerd. O, wat was ze zielig en of we alsjeblieft voorzichtig met haar om wilden gaan, vroeg de baas ons. Waarna madam volstrekt het tegenovergestelde deed met ons, haar directe collega’s, die ze bij afwezigheid van ‘meneer’ compleet tiranniseerde. Gelukkig deed een nieuwe kans zich voor.

Wat een leuk bedrijf en wat een leuke collega’s! Op eentje na dan. Als ik een pas aangeschafte outfit  droeg naar het werk, vroeg ze steevast of ik iets nieuws aan had. Zei ik ja, dan reageerde zij altijd met ‘Oh…’ en een veelzeggende blik om vervolgens in de kantine stiekem te smiespelen over mijn modemisser. Daar kon ik nog wel om lachen, vooral omdat ik van andere collega’s regelmatig hoorde dat ze helemaal niet vonden dat je door mijn nieuwe broek de putjes in m’n billen kon tellen. Minder grappig vond ik het toen ik op het matje werd geroepen door de manager en de grootste moeite had om de roddels die ze tegen hem over mij had zitten vertellen te ontkrachten. Maar goed, het leven is vol verrassingen. Een nieuwe carrièremove diende zich aan.

En wat een verbetering was dat, zeg! Wat een fantastische baan en wat een relaxte collega’s! Op eentje na, natuurlijk. Ach, ik zal je de details besparen. In de loop der jaren kreeg ik nog te maken met de hielenlikker die wij het weermannetje noemden. Alleen de directie zag zijn zonnige kant. Was die buiten beeld, dan sloeg zijn humeur onmiddellijk om in onweer. En dat typetje dat wel heel goed de vermoorde onschuld uit kon hangen, met haar hondenogen en haar wijsvinger standaard op een ander gericht. O, en die ene die het steevast af liet weten als we gezamenlijk eens ergens de tanden in moesten zetten. “Ziek, ja. Te veel gezopen gisteren. Je weet hoe dat gaat. Au, mijn hoofd. Haha!” Klik, tuut tuut tuut…

En dan had je nog de lieve, de hartelijke en de meelevende collega’s. Dan denk ik aan hen die niet alleen voor zichzelf koffie haalden, die je stoel versierden als je jarig was en spontaan aanboden om dat boodschapje even voor je te doen. “Kom maar, ik kom er toch langs.” Dan denk ik aan de collega’s met werkzin en arbeidsethos. De collegiale mensen, de helpers en de back-upverleners. Degenen die zonder veel omhaal werk van je overnamen als je er even niet was, zodat je bij terugkomst niet tegen een stapel achterstallige zooi aan zat te kijken. “Geen dank. Is toch normaal.” En zij die het hart op de goede plaats hadden, naar je luisterden als je het moeilijk had en naar eer en geweten hun adviezen op je loslieten. Zij die je behandelden zoals ze zichzelf voelden: als een mens, niet als een kantoormachine. De collega’s die je maandagochtend opfleurden met een grap en echte interesse als ze naar je weekendbelevenissen vroegen. De complimentenmakers, de aanmoedigers, de rechtvaardigen, de schatjes.

Ik werk alweer een tijdje als zelfstandige, als zzp’er. En zolang dat niet zelfstandige zonder poen betekent, beval ik zelf als baas nog het allerbeste. Ik houd van de vrijheid en de beslissingsbevoegdheid, het indelen van mijn eigen werktijden en het onderhouden van mijn eigen contacten. Mijn succes is mijn eigen verdienste, mijn missers mijn eigen schuld. En zolang dat gevoel met de dag toeneemt, is er geen haar op mijn hoofd die het anders wil. Maar er is één ding dat ik verschrikkelijk mis, en dat zijn collega’s. De goeie dan. De kutcollega’s mis ik ook. Maar dan als kiespijn inderdaad.