Bewust subliminaal

Redactie
Column door ehqo

Gras was nooit eerder zo zacht. Dat is een constatering die ik maak na er een tijdje in te hebben gelegen. Donzige lichtvlekjes, die door de treurberk waar ik onder lig vallen, kleuren het gras hier en daar nog groener dan het al was. Appelgroen haast, met een fris gelig tintje. Ze bewegen ook nog, want de takken dansen op een aangenaam briesje. Witte plukken prikken gaten in het strakke blauwe laken boven me. Hoewel, strak, nu ik er bewust naar kijk valt het me op dat er een ruis hangt op het diepe blauw en het vertoont zelfs een barstje hier en daar. Lichtstralen zoals die uit een prisma komen piepen voorzichtig uit de knikjes, maar durven na een paar meter al niet meer.
-"De lucht doet me denken aan zo'n kerstbal met een gebroken glaslaagje erom, weet je wel?", ik vraag me af tegen wie ik het heb.
-"Gelukkig kan je enkel dwalen, hier, niet verdwalen." Ah, de vlinder natuurlijk, ik kon me al niet voorstellen dat ik tegen mezelf stond te praten. Een vlinder met turquoise vleugels en daar overheen, duidelijk met Oost-Indische inkt ingetekende kubuspatronen, fladdert wat frivolig naar me toe vanaf de kersenbloesems.
"Dat is waar." moet ik wel zeggen, nadat ik gisteren twee dagen lang in een netwerk van coniferen heb gedoold.

Zo'n vijf meter van mijn voeten af houdt het gras op. Daar staat een huis. De zon laat het nogal uit het landschap springen en de oranje bakstenen geven een sepia-gloed. Ik sta op en kijk om me heen, zoekend naar de vlinder, maar ontdek dat die zich al tot een orchidee gevouwen heeft.
Ik druk de zijkant van mijn gezicht tegen de warme bakstenen, kleine steentjes duwen in mijn wang en zorgen voor een niet onplezante zintuigelijke sensatie. Nevels van goudkleurige warmte vouwen om me heen. Ik verweef met ze. Als ik mijn ogen sluit is er geen duister, slechts een glazen maalstroom met kaleidoscooptrekjes die me mistbanken van extase toedicht.
-"De androgyne hypochonder bleek aan het plebs niet besteed." klinkt het plots, net als ik euforisch word. Als ik mijn ogen lichtelijk verschrikt open denk ik even dat ze in mijn achterhoofd zitten. Onzin natuurlijk, net als een emmer, we hebben toch niet voor niets handen.
Er ligt een meid met sliertig kastanjebruin haar aan de andere kant van de boom, gespiegeld aan hoe ik net lag. Dit vraagt om drastische maatregelen. Ik ga naast haar staan met mijn handen in mijn zij, en zeg: "Hier ben ik dus niet van gediend hè."
-"Dit is mijn waarheid..." vervolg ik terwijl ik op mijn knieën naast haar ga zitten. Ik buig voorover en haal voorzichtig een lok haar voor haar oor weg. Ze blijft glazig naar de takkenkoepel boven haar staren.
"...en dan kom jij mijn verbazing schetsen." fluister ik haar toe.

Ze heeft spijt, want een traan rolt over haar linker wang. Ik vang hem. Meewarig kijkend komt ze overeind, en lijkt wat te willen zeggen, maar tot meer dan een geruisloze kokhalsbeweging komt ze niet. Een tak schiet plots uit haar mond en haar armen schieten schokkend een scala aan onmogelijke vormen in. Trapvormen, zoals wel vaker, alsof elke arm drie ellebogen heeft. Het liefst zou ik haar vasthouden, maar de klaprozen die onder de berk groeien kijken me streng aan. Dat terwijl haar vingers wortel schieten.
"Zou haar naam net zo lekker ruiken as zij zelf?" vraag ik hardop terwijl ik me omdraai. Er staat niemand, dat klopt niet, want daarnet was er nog iemand. Toch? Was ik het wel die dat zei? Ik wend me weer tot het meisje.
De tak is een boom. Haar vinger zijn hout. Wat net haar hoofd was is nu een rubberachtige, plastische ring om de voet van de boom. Het is een eik trouwens, en een mooie. De spelonken in de bast kleuren van lichtgrijs, naar hard blauw naar oranje binnenin. Het doet er niet echt toe, want ik ben me net aan het beseffen hoe erg de situatie is.
"Het is laat, maar te vroeg nog." vertel ik het meisje enigszins dringend. Ik voel mijn wang, de steentjes van de muur hebben kuiltjes achter gelaten, maar de warmte is er niet langer. Ik lijk te verweken. Als papperig kaarsvet verzakt mijn lichaam, mijn ledematen worden gedragen door de lucht. Een tikkeltje nerveus glij ik langs de berk omhoog en richt mijn blik te hemel.

De top van de eik groeit zo hard dat hij tegen de lucht slaat. Dat gaat hard genoeg om de breuken in de hemel verder te doen barsten. Het realisme wint ook altijd van mijn sub-realisme. Het valt mee, want ik was de controle toch al kwijt.
Het barst. Scherven droombeeld storten hevig glinsterend naar beneden. De koepel met het oneindige panorama valt langzaam uiteen. Achter de wegvallende fantasie ontvouwt zich een veel minder spectaculair schouwspel; het plafond zoals deze boven mijn bed prijkt.
"Zonde." mompel ik terwijl ik overeind kom in bed. Het meisje was namelijk allerminst onaantrekkelijk. Daar had best meer in gezeten. Vanavond zoek ik haar op.