Dodelijk verleden 49
Langzaam opende ik mijn ogen. Ik lag in een bed dat ik niet kende. Karl zat naast mijn bed.
‘Waar ben ik? Zijn we van het schip af?’ vroeg ik. Karls gezicht had een voor mij vreemde uitdrukking. Iets van geluk. Waarom leek hij zo emotioneel?
‘Je bent vrij, wij zijn vrij’, zij hij rustig.
‘Vrij? Hoezo vrij?’ stamelde ik.
‘Het schip van Carlos en Greta is gezonken. We zijn op een politievaartuig,’
‘Zijn ze gevonden?’ vroeg ik.