Met vallen en opstaan

Over de ontwikkeling en het zelfvertrouwen van kinderen is veel geschreven. Dat kan erg handig zijn, maar het kan opvoeders ook onzeker maken, waardoor ze zich onnodig zorgen gaan maken als hun kind zich niet volgens het boekje ontwikkelt, en dat doet de ontwikkeling van hun kind geen goed.

Mensen halen doorgaans slechts een klein deel uit hun mogelijkheden.
Velen verwarren zelfvertrouwen zelfs met een groot ego, terwijl mensen juist een ego opzetten om zich te beschermen tegen een gebrek aan zelfvertrouwen.
Zelfvertrouwen betekent letterlijk vertrouwen in jezelf hebben, in je eigen kunnen. Het is een essenciele voorwaarde voor een gelukkig leven. Als mensen twijfelen aan zichzelf, zijn ze onvrij in hun omgang met anderen en in hun doen en laten. Steeds zijn ze bezig met hoe ze op anderen overkomen of proberen ze zich te beschermen tegen blunders of mislukkingen.
Dat is meestal al heel jong begonnen, nog voordat het kind bewuste herinneringen kan vasthouden.

Als ouders of andere opvoeders negatief zijn tegen een kind, of er weinig naar omkijken of het gewoon niet als mens erkennen, moet het haast wel gaan twijfelen aan zichzelf. Volwassenen verwachten meer van hem dan hij kan waarmaken, niets aan het kind lijkt goed, of het is op zichzelf aangewezen voordat het eraan toe is.
Als opvoeders het kind omringen met liefde, het serieus nemen en de mooie momenten opmerken, staat het kind heel anders in het leven. Het is meer ontspannen, spontaan en durft zichzelf te laten zien in plaats van een ego op te zetten of zich onzichtbaar te maken.
Allerlei boodschappen kunnen een kind en ook volwassene beïnvloeden. Woorden, lichaamstaal, stem, blik in de ogen tot aan de keuzes die men voor iemand maakt. Zeker indirecte of subtiele boodschappen zijn heel suggestief. Juist doordat ze niet opvallen, werkt het door in het onderbewuste en lijkt het een natuurwet, in plaats van een door mensen gecreëerde werkelijkheid.
Je kunt ook moeilijk van een kruipend, luierdragend wezentje dat hij dit allemaal doorziet.

Iemand wordt niet met een minderwaardigheidscomplex of juist zelfverzekerd geboren. Een baby is gewaar. Het heeft nog geen zelfbeeld zoals wij dat hebben en staat nog open voor alle indrukken en boodschappen. Een baby oordeelt ook niet over anderen. Het neemt je zoals je bent. Het is nog puur in zijn ervaren en uitingen. Het zoekt en vraagt voedsel, affectie, geborgenheid. Deze impuls komt van binnenuit en het kind probeert iemand te bereiken.
Worden zijn uitingen begrepen en opgepakt, krijgt het vertrouwen in zijn vermogen zich 'verstaanbaar' te maken en zal dit vermogen verder blijven ontwikkelen. Het kind voelt zich compleet en in orde.
Een kind met zelfvertrouwen is over het algemeen geestelijk bijdehand. De woordenschat is opvallend veel uitgebreider dan bij kinderen met weinig zelfvertrouwen. Tweejarigen die al gesprekjes aangaan. Deze kinderen zijn er ook aantrekkelijker uit en doordat ze gevoelens leren herkennen en spiegelen is hun gezichtsmimiek levendiger. Hoe meer interactie een kind heeft met de omgeving en hoe beter het op elkaar afgestemd is, hoe meer het zijn sociale natuur kan ontwikkelen.

Krijgt het kind steeds een surrogaat (bijv. een fopspeen als het de borst wil, iets lekkers als het verdrietig is, een teddybeer als het vraagt om de nabijheid en warmte van de moeder of vader, een hebbedingetje als het wil onderzoeken en wil bewegen) groeit het op met de indruk dat hij zich niet verstaanbaar kan maken. Het kind leert te vragen om een surrogaat, omdat wat het nodig heeft buiten zijn bereik blijft. Op een gegeven moment is het kind zich niet eens meer bewust van wat het echt nodig heeft, hij weet niet beter. Als het geen antwoord krijgt of steeds verkeerd begrepen wordt, ontwikkelen de communicatieve vaardigheden zich veel minder. Kinderen maken minder contact of zijn juist veeleisender. Als peuter kunnen ze zich minder in woorden en lichaamstaal uitdrukken en ze huilen, jengelen en krijsen veel meer. Ze voelen zich niet in staat iets aan hun omstandigheden te doen. Hun toenadering lijkt chaotisch en doelloos.
Op momenten dat ze rustig lijken, hebben ze een vlak, gelaten gezicht of juist een strak gezicht. Het herkennen en uiten van gevoelens en behoeften is moeilijk. Een kind ontwikkelt zich door interactie. Blijft een respons uit, ontwikkelt het kind zich sociaal niet. De signalen kunnen uitdoven of extremer worden.
Een kind ontwikkelt zich door de omgeving. In je prille jaren krijgt het een indruk over hoe de wereld is, hoe relaties in elkaar zitten en over zichzelf. Het kind trekt verregaande conclusies.

Vanaf dat een kind gaat kruipen, lopen en ontdekken, werkt het aan zelfredzaamheid. Nog steeds heeft het liefde, aandacht, verzorging en geruststelling nodig en tegelijk wil het dingen zelf gaan doen. Zijn natuur geeft hem dit in en het toont ook initiatief. Uit zichzelf willen kinderen leren, wat iets anders is dan 'vanzelf'. Het put daarbij uit eigen ervaringen, de indrukken die het meekrijgt uit het dagelijks leven, interactie met anderen en voorbeelden. Het hoeft dus niet afgedwongen te worden, alleen gesteund en begeleid.
Spelen en onderzoeken zijn natuurlijke manieren om te leren over het leven, hoe de wereld in elkaar zit om zich vaardigheden aan te leren.
Kruipen lijkt een vanzelfsprekende fase in de ontwikkeling van een kind, maar niets is wat het lijkt. Het kind moet eerst zijn hoofd kunnen optillen en zijn spieren moet sterk genoeg zijn om zich voort te bewegen. De wil om te kruipen komt vanuit het kind, maar gaat niet vanzelf. Als het maar in bed ligt, in de box of in een wipstoeltje, heeft het weinig mogelijkheden om te oefenen en geen mogelijkheden zich te verplaatsen. Als alles binnen handbereik is, belemmert dit de ontwikkeling. Een kind dat een hele kamer, of een zandbak tot zijn beschikking heeft, voelt eerder een prikkel om in beweging te komen.

Baby's volgen hun natuur en instinct en ontwikkelen zich meestal goed, zolang men hen er niet van weerhoudt. Er zijn kinderen die met vijf maanden al door het huis tijgeren, anderen wachten ermee tot ze tien maanden zijn. Sommige baby's slaan het kruipen over.
Net als veel anderen dacht ik dat kruipen noodzakelijk is voor de motoriek en de ontwikkeling van het kind.
Dit lijkt echter achterhaald.
In stammen waar baby's gedragen worden in plaats van op de grond neergelegd, behoort kruipen niet tot de standaard. Deze kinderen zijn allerminst gebrekkig, ze ontwikkelen zich harmonisch.*
Kruipen lijkt een 'uitvinding' van baby's die veel tijd op de grond doorbrengen.
Als een kind vanuit het leren zitten of bilschuiven, zich optrekt aan de tafel en zijn eerste wankele stappen zet, hoeven we dus niet te zeggen: “Nee, daar ben je nog niet aan toe, ga eerst maar eens kruipen.”
Nu steeds meer kinderen gedragen worden in een doek, in plaats van keurig in bed gelegd worden, zullen ook in Nederland steeds meer kinderen het kruipen overslaan.

Als kinderen mogen leren op een manier die bij hen past en ze niet steeds gecorrigeerd worden, omdat het anders 'hoort', kunnen ze vertrouwen in zichzelf krijgen en onbelemmerd oefenen.
Fouten (als je daar al van kunt spreken) zijn ervaringen en horen bij het ontwikkelingsproces. 'Van fouten leren we' is een bekende uitspraak. Een kind leert letterlijk lopen met vallen en opstaan. Eerst houdt het zich nog vast aan de tafel of ander meubelstuk of aan je hand, totdat het los durft te laten.
Vrijwel ieder kind heeft de drang om zich voort te bewegen, het zit in onze biologie, ongeacht in wat voor klimaat het kind opgroeit. Ook kinderen naar wie men nauwlijks omkijkt, doet eens de eerste wankele stapjes. Men hoeft dit niet te stimuleren, zolang men het niet ervan weerhoudt. (Als baby's bijvoorbeeld uren per dag vastgesnoerd zitten in een wipstoeltje, of opgesloten in een box). Ook kinderen die op alle mogelijke manieren beknot worden, leren meestal kruipen en lopen, alleen zal de motoriek zich veel minder ontwikkelen. Het kunnen houten klaasjes worden, die onhandig zijn, weinig durven of ze kunnen juist geen echt gevaar leren inschatten, omdat ze tegen al het mogelijke wat vervelend of pijnlijk kan zijn, beschermd zijn.

Kinderen die de ruimte krijgen om te lopen, krijgen steeds meer vertrouwen in zichzelf en hun evenwicht en ze bewegen zich vrij en soepel. Hebben ze eenmaal iets door, zijn ze misschien niet meer te stuiten. Ze zijn verrukt van hun nieuwe vaardigheid.
Ondernemende, leergierige kinderen leren over het algemeen eerder lopen dan passieve, rustige kinderen. Ook een kind met vertrouwen in zichzelf, ontwikkelt zich sneller dan een kind dat onzeker is over z'n eigen kunnen. Een eerste kind zal ook minder snel ontmoedigd raken als het struikelt en zich bezeert; het gaat gewoon door met zijn grenzen verkennen en verleggen. Waar andere kinderen kunnen schrikken en dagenlang weigeren verder te proberen.
Sommige kinderen doen pas iets wanneer ze voelen het te kunnen. Oefenen en fouten maken is niet aan hen besteed. Ze lopen meteen stevig en zonder wankelen en spreken in volzinnen.

Een kind leert te praten door ons te imiteren en door interactie. (Een kind dat er maar wat bijligt of zit, heeft veel minder mogelijkheden om het praten of andere manieren van communiceren te oefenen. Waar een kind dat bij het gezin hoort en er ook bij betrokken is, ook actiever betrokken is. Zij zijn over het algemeen socialer, welbespraakter en meer afgestemd op het geheel) Doordat wij woorden in een bepaald verband gebruiken, krijgen zij betekenis. Ook dit gaat uit zichzelf en niet vanzelf, wat mensen nog vaak door elkaar halen. In het begin kan praten meer onzeker zijn. De woorden nog niet uit kunnen spreken, zinnen van 1 of 2 woordjes. Door te oefenen en te luisteren, gaat een kind steeds vloeiender spreken en breidt de woordenschat zich uit.
En wat is er mooier dan een dialoog met een kind voor wie de wereld nog spannend en nieuw is?
De werkelijkheid is vaak veel bijzonderder dan het lezen van een column. ;-)

* http://www.denieuwebaby.nl/2013/07/wat-als-je-baby-de-kruipfase-overslaat.html