Sokkenvete

Wanneer ik in de trein neerplof, schuift mijn lange broek een klein beetje omhoog. Tegenover mij zit een keurig meisje. Haar blouse netjes gestreken, een staart met een keurige, symmetrische strik en twee liefelijke blauwe ogen. Haar blik schuift langs mijn broek naar mijn enkels -de ene gehuld in roze, de andere in blauw met een anker- en vervolgens kijkt ze me ontzet aan. Mijn blik schuift op mijn beurt langs haar in de vouw geperste broek, richting de schoenen. En, zoals ik al vermoedde, prijken daarboven twee pikzwarte sokken, met spierwitte roosjes aan de zijkant. Een rilling kruipt tussen mijn schouderbladen omhoog.

Een schrikbeeld verschijnt in mijn gedachten: een lade vol met zwarte sokken, met daarop witte strikjes, roosjes en kantrandjes. Soort bij soort zijn de sokken tot een bolletje gerold. Als ik ’s ochtends voor mijn sokkenla sta, trek ik er met mijn ogen dicht twee losse exemplaren uit. Streepjes met stipjes, ankers met hartjes, roze met blauwe en groene met gele. Boven of onder de knie, kant of strikjes, mij maakt het niet uit. Wanneer ik twee sokken van een paar draag, heb ik het gevoel dat er iets niet klopt. Het is zo degelijk, zo ongezellig. Niet mijn ding. Maar ik ben een voorstander van de laissez-faire politiek en mijn vrijheid is haar vrijheid. Ik kijk weer ongeïnteresseerd door het raam naar buiten. Het meisje tegenover mij daarentegen, blijft vol afgrijzen naar mijn sokken staren. Uitdagend sla ik mijn rechter been over het linker, mijn blauwe sok wordt daardoor extra goed zichtbaar.

Het zit zo. De wereldbevolking is grofweg in te delen in drie type mensen: zij die twee dezelfde sokken aan de voeten hebben, zij die gemengde sokkenparen dragen en tot slot zij die geen sokken hebben. Binnen deze driedeling zijn allerlei gradaties te onderscheiden. Zo is er bijvoorbeeld een grote groep mensen die een zwarte sok van de HEMA combineert met een zwarte sok van V&D. Wel zwart, niet hetzelfde. Tussen de extreme sokkensorteerders en de radicale combineerders is een lange sokkenvete gaande, waarvan de sokkenlozen zich verstandig afzijdig houden. De eerste groep stoort zich aan de onverschilligheid van de tweede. Ze noemen hen sloddervossen of chaoten. De intolerantie is wederzijds. De combineerders noemen het sorteren van sokken ‘een aan dwangneurose grenzende drang’ en zijn ervan overtuigd dat een bezoekje aan de psycholoog niet misstaat. Of je het een ziekte, een ideologie of religie noemt, compromissen bestaan niet in deze kwestie.

De trein rijdt Station Amstel binnen. Het meisje staat op en slaat met een zwaai haar tas over de schouder. Met ferme stappen loopt ze de trein uit. Haar eindstation is bereikt. Ik slaak een zucht. Ik zal mijn sokkengewoonte niet veranderen, maar helemaal rustig zit ik in het openbaar vervoer nooit.

‘Deze column werd geschreven door Julia van schrijverscollectief Kaf.