Dodelijk verleden 37

‘Ga kijken wat er aan de hand is, Giuseppe’, snauwde ik tegen hem. Dick en Karl liepen met hem mee. Een van de beveiligers stond zijn wapen te legen in een zwarte hemel. Hij was blij en dronken tot de vuistslag in zijn gezicht van Giuseppe hem terugbracht in een hard bewustzijn. De kogels gaven een lichtspoor in de hemel en dan hadden we het nog niet over het vuur uit de loop van zijn wapen.
‘Sluit die gozer maar een tijdje op, Giuseppe. Ik wil hem even niet meer zien.’ Giuseppe pakte zijn wapen af en duwde hem naar beneden.
‘Nu maar hopen dat hij de aandacht van andere schepen niet getrokken heeft’, zei ik terwijl ze langs liepen. ‘Jij bent wel de stomste van de hele klas, is het niet?’ Giuseppe stopte, net als de beveiliger. ‘Als je ons verraden hebt, zul jij nooit meer dronken worden. En ik haal zelf de trekker over, domme klootzak. Breng dat stuk ongeluk weg’, siste ik van woede. ‘Dick, probeer het radioverkeer in de omgeving de komende uren te scannen, kan dat?’
‘Goed nagedacht, Mc Craw. Ik ga het onderzoeken, maar ik denk wel dat het kan.’ Ik probeerde ondertussen wat te slapen.

Na een paar uur kwam ik weer op de brug. Victor bestuurde het schip. Dick, Karl en Giuseppe stonden te discuteren waarbij Dicks stem bij vlagen hoog was.
‘En?’ vroeg ik.
‘Er is sinds een paar uur een schip dat ons op ongeveer tien mijl volgt.’
‘Dus na de schoten?’ vroeg ik. En het vloog door mijn hoofd dat ik natuurlijk niemand zou gaan doden. Maar ik had het wel gezegd.
Ik had over precies twee uur een afzinkpunt voor duizend kilo. En zoals het er nu uitzag, zou ik daar met een wijde boog omheengaan.
‘En als dit nu het schip is wat het moet oppikken?’ zei Karl. Dick keek Karl geïrriteerd aan, ik wist nu waar de discussie om ging.
‘Omdat we hebben afgesproken dat de lading precies twaalf uur later opgepikt kan worden. Niet later en niet eerder. Dus dat schip dat volgt kan het schip niet zijn dat de lading uit zee oppikt.’
‘Doorvaren en eromheen. Volle kracht vooruit, Victor. Als het schip dat volgt net zo hard gaat varen, dan weten we genoeg.’ Ik voelde mij een leider en kapitein maar hoopte vurig dat het schip niet zou volgen. We voelden de motoren, via een lichte vibratie in het schip, op volle kracht werken. Na een uur op volle kracht te hebben gevaren, verbrak Dick de stilte.
‘De afstand wordt groter, maar ze varen nog steeds onze richting op. Dat betekent dat we ze eruit varen. Dit zegt nog niets, Mc Craw.’ 
Ik keek naar het instrumentenpaneel.
‘Die radarschermen, wanneer zie je ze en wanneer niet meer? En tot hoever kunnen zij ons volgen?’ vroeg ik.
‘We kunnen AIS uitzetten, maar niet voor lang’, zei Dick.
‘AIS?’
'Automatic Identification System, Mc Craw’, zei Dick. Maar dan moet iemand wel op de uitkijk gaan staan. Maar het kan voor kort. Langer uitzetten zou argwaan wekken. Alle zeeschepen moeten voorzien zijn van AIS. We kunnen het niet zomaar uitzetten, we zouden zo de kustwacht alarmeren. Tenzij we in slecht weer terechtkomen, dan hebben we een excuus zo af en toe onzichtbaar te zijn. Hebben we ergens een depressie?’ Dick keek naar Victor.
‘Tien mijl in zuidelijke richting’, zei Victor
‘Koers erop aan’, zei ik.
‘Wacht even, Mc Craw. Achteraf vind ik het niks, AIS uitschakelen. Wij worden niet meer gezien maar wij zien ook niets meer. Het is midden in de nacht, ik zie geen hand voor ogen. We kunnen zo wel tegen een olietanker aanvaren zonder dat zij iets merken’, zei Victor.
‘Ik zeg keren en recht op het schip af’, zei ik. ‘De aanval is vaak de beste verdediging. Dat schip ziet nu dat we vluchten.’
‘Is dat een bevel?’ vroeg Victor.
‘Dat is een bevel’, zei ik kort. Dick kwam naar mij toe en begon te fluisteren.
‘Weet wat je doet. We hebben geen ander schip in de buurt dat we kunnen enteren. Als het aankomt op een gevecht dan kunnen we misschien winnen, maar dan zijn we sowieso de lul want ze zullen met oorlogsschepen komen. Wat is je bedoeling, Mc Craw?’
‘Psychologische oorlogsvoering, Dick. Wat willen zij van ons? Zou het een schip van een of andere marine zijn, politie wellicht, dan zouden ze ons eruit varen.’ Victor onderbrak mij.
‘Ho ho, Mc Craw. Dit schip is erg snel, er hangt twee maal tienduizend PK in met turbo’s. Er zijn maar weinig schepen die dit bij kunnen houden.’
‘Klopt misschien, Victor. Maar wat zou een marine doen wanneer ze ‘iets niet bij kunnen houden’? En op deze afstand.
‘Ze zouden een helikopter sturen’, zei Karl koel.
‘Juist, Karl! Dus wat is dit? Welk schip volgt ons, wie zijn dat? Is het sport? Omdat ze gezien hebben dat er geschoten werd, nieuwsgierigheid dus? Op volle kracht recht op ze af, zeg ik.’ Dick begon weer te fluisteren in mijn nek. Ik had hier geen zin in. ‘Dick de mensen die hier zijn, vinden het oké wanneer je hardop zegt wat je mij te zeggen hebt.’ Hij ging met zijn hoofd uit mijn nek.
‘Oké, Mc Craw. Als dit spelletje niet goed afloopt, zal ik je persoonlijk moeten afknallen. Dat is mijn opdracht. De bazen kennen je onbesuisdheid.’ Ik ging recht voor hem staat, keek hem diep in zijn ogen.
‘Mij afknallen, hè? Denk je dat ik daar bang voor ben? Niet dus, echt niet. Soms hoop ik dat ik het niet overleef. En onbesuisdheid? Het doel heiligt de middelen, met andere woorden: ik was wel vrij uit de bunker. En jullie weten helemaal niet wat er nog meer speelde. Dat ik er bijvoorbeeld niet alleen verantwoordelijk voor was. Dus knal mij maar af maatje, je bewijst mij een dienst ermee! Wij gaan recht op dat schip af omdat ik hier de leiding heb en jij niet.’ Victor had al een andere koers ingezet. We koersten recht op het schip af dat ons volgde. We waren nog vijf mijl van het schip verwijderd.
‘Verdomme Mc Craw, ze maken geen enkele aanstalten te keren. Wat denk je nou!’ schreeuwde Dick. Ik zag aan Karls lichaamshouding dat hij alert was. Victor stuurde stoïcijns door. Een beveiliger stormde de brug op.
‘Er is gekloot tussen de vrouwen onderling!’ schreeuwde hij.
‘Ja en? Los het op, Giuseppe?’ zei ik.
‘Ze hebben messen.’ Ik wilde Giuseppe eigenlijk niet wegsturen maar moest wel. Wanneer het verkeerd uit zou pakken wilde ik wel een paar pistolen op Dick gericht hebben. Nu waren Karl en Victor er alleen. Van Karl wist ik dat zijn schietschouder zo goed als vast stond. Victor was niet gewapend. Alleen Karl en Dick hadden wapens.

‘Nog vier mijl’, zei Dick. ‘Laat Giuseppe zijn mannen paraat houden!’
‘Niks daarvan. Het is loos alarm!’ riep ik hard.
‘Hoezo loos? Hoe weet jij dat in godsnaam?’ riep Dick.
‘Geen schip van de overheid of van een criminele organisatie zou zo op ons afvaren. Niets zeggen. Dit is geen ramkoers, geen confrontatie maar simpel onwetendheid!’ zei ik. Het was geen heldere nacht, dus wij zagen het schip nog niet. De zee was kalm, we zouden het eerder kunnen horen als zien. Nog twee mijl en nog steeds veranderde het schip niet van koers. ‘Mc Craw, waarom zouden ze van koers veranderen, denk jij?’ zei Dick rustig.
‘Ik zie ze al aan bakboord’, zei Victor. Nog een minuut of tien en we varen vlak langzij. Plotseling een stem op de marifoon.
‘Hallo, blauw/wit vlaggenschip, hallo.’ Ik pakte het spreekgedeelte van de marifoon.
‘Goedenavond. Wij vroegen ons even af waarom u ons volgt.’
‘Nou, wij dachten, zo midden op de oceaan of jullie een feestje hadden. We zagen de vuurpijlen de lucht in gaan, vandaar.’
‘De bemanning had een feestje, dat klopt. Nu zijn de vuurpijlen op. En het mag ook niet hè, zomaar noodvuurpijlen afsteken. Waarvoor sorry.’
‘Geen probleem! We hadden zin in een feestje. Behouden vaart!’
‘Jullie ook!’ riep ik hard. Ik liep naar Dick.
‘Een master in psychologie? Toch? Wordt eerst maar eens een master van je eigen angsten, Dick.’ Dit was een gevoelige klap voor Dick. Ik wist het, maar met dit soort angsthazen kon ik niets.