Het is ons levensmotto

Ik heb een gastcolumn klaargezet die ik gisteren ergens anders al postte. Iets beters heb ik niet deze week.

Of ik een gastcolumn wil schrijven. Natuurlijk. Als de B-siderats me iets vragen, zeg ik geen nee. Want ik mag ze wel, die ratten. Ik lees al jaren mee. Op Twitter flirten we al een poosje met elkaar. Hoewel ik geen specifieke opdracht heb meegekregen, vermoed ik wel waarover mijn gastcolumn dient te gaan.

Het probleem met een gastcolumn is dat ik me een soort buitenstaander tussen een groep ingewijden voel. Zoals laatst in café Kandinsky, ik stond daar tussen de bierdeskundigen woorden aan te horen zoals afdronk, gisting en tripel. Met mijn stoppelbaardje en serieuze blik hield ik me groot. Als een ware kenner kletste ik een aardig woordje mee. Deze was wel erg zoet, die iets te bitter en die had een goede afdronk. Hoe verder de avond vorderde, hoe beter het me afging. Uiteraard kun je als buitenstaander alleen meedoen als je aan de belangrijkste voorwaarde voldoet: je moet eerlijk je mening geven.

Zo ga ik dat ook in dit lapje tekst doen. Al vijfentwintig jaar is dit mijn club en bekijk ik de wereld door een zwart-gele bril. In geen enkel opzicht zal ik beweren een uitstekend analyticus te zijn of iemand die beschikt over de skills om orde op zaken te stellen in het bestuur. Ik zal je vertellen: ik ga niet proberen de show te stelen met een snedig verhaal over de selectie of stampij in de directie. Het gaat namelijk helemaal niet om mij, mijn burleske stijl of om jou. Het gaat om onze club.

Altijd, maar zeker in barre tijden, zal ik je beoordelen op toewijding, de mate waarin jij bereid bent om je eigen belang ondergeschikt te maken aan dat van onze club. Daarbij interesseert het me geen ruk of je bestuurslid bent, supporter of broodvoetballer met een tijdelijke aanstelling. Zo gaat dat in de voetballerij. Op de supporters na zijn de meesten passanten. Ik kan daar prima mee leven. Mits je maar alles geeft wat je in je hebt, als je in het geel-zwart speelt.

Een speler die op het absolute dieptepunt met tranen op de wangen het veld komt aflopen, is daarvan een uitstekend voorbeeld. Ook onze huidige coach, die ik in zijn vorige NAC-leven het nadeel van de twijfel gaf, is wat mij betreft aan boord. Een uitverkocht stadion, op een vrijdagavond bij een thuispot met als inzet de zeventiende plaats, bezorgt me kippenvel. Zo ook het nachtelijke onthaal van de spelers als er eindelijk weer eens een uitwedstrijd gewonnen wordt.

NAC is rauw en recht voor je smoel. Voetbalpuristen komen uit Breda. Bij ons vind je geen blije mascottes, idiote trommels of goaltunes. Sfeer maken we zelf wel. Dat is wat die duizenden NACcers bij elkaar houdt. Een prachtige volksclub. Nooit een stabiele subtopper of beter. Nooit rust in de bestuurskamer, nooit veilig voor degradatie. Maar wel een club van het volk. Volk dat er staat, in voor- en tegenspoed. Een club die nooit verloren gaat. Als we degraderen, dan schrijf ik een column over het promotiespook dat al rondwaart in Breda. Nooit opgeven altijd doorzetten is niet zomaar een leus of ordinaire yell.

Het is ons levensmotto.