Dodelijk verleden 23

Met veel moeite sleepte ze het lijk van haar man weg, uit het zicht van Alfredo. Hij keek een van zijn mannen aan.
‘Jij neemt zijn taken over’, zei Alfredo koel. De nieuwe eerste man had een vreemde naam voor alle Engelssprekende mannen aan boord. Dick Beumer was Alfredo’s financiële man. Hij had veel verstand van de grote sommen geld die witgewassen moesten worden. Maar hij wist ook beter dan wie ook op dit schip waar de drugs afgezonken werden en hoe de communicatie tussen de verschillende visserstrawlers die de drugs uit zee oppikten liep. Het was een gecompliceerd netwerk met een evenzo gecompliceerde communicatie vol met codetaal. Dick deed voorzichtig de schuifdeur open. Toen ik hem voor het eerst zag, wist ik dat hij uit Duitsland, Nederland of België moest komen. Ik startte stoutmoedig met hem en sprak Nederlands.
‘En wie ben jij? Waar is Gui?’
‘Luister, Gui is dood. Silvia speelt geen rol meer op dit schip. Vanaf nu bespreek je alles met mij.’
‘Maar ik vroeg wie je bent’, zei ik. Ik was expres een beetje bijdehand en wilde weten hoe kort, of hoe lang zijn lontje was.
‘Voor nu weet je genoeg.’ 
Ik lag naast Omar in bed, Dick ging op de rand van het bed zitten. ‘Zoals je hoort, ik ben Nederlands. Wat heb je nodig en dan bedoel ik niet aan drugs, want jij stopt, dit was eenmalig. Het kostte Gui zijn leven.’
‘Dat ik een keer gebruikt heb?’
‘Ja.’
‘Vind je het erg dat ik daar nog geen seconde mee zit’, zei ik.
‘Dat maakt mij geen reet uit, het was mijn maatje’, sneerde hij mij toe. Ik wist nu direct waar ik mee te maken had. ‘Gui was misschien voor jullie niet makkelijk, maar voor mij was hij een vriend.’

‘Joh? Hij schoot Omar voor de lol neer en hij schopte mijn eierstokken naar de andere kant van mijn lichaam. Kan ik dat van jou ook verwachten? Dat je zo’n krankzinnige bent?’
‘Wie of wat ik ben merk je snel genoeg als je niet doet wat ik je vraag. En ik zeg je nu dat die drugs die ik je geef voor de sjeik zijn en niet voor jou. Werk nu gewoon mee, Martha, dan heb je het hier gewoon zo voor elkaar. Dan krijg je uiteindelijk alles. Doe nu gewoon niet zo bijdehand.’ Deze laatste woorden kwamen binnen bij mij, ik moest iets wegslikken.
‘Oké John Doe, ik zal braaf zijn. Beloofd, ik meen het. Maar verkracht me niet, sla ons ook niet meer en behandel ons, Omar en mij, als mensen. Meer vragen wij niet.’
‘Maak jij maar een lijstje wat je allemaal nodig hebt voor een totaal van 120 mensen, van vitaminepillen tot aan griepvaccinaties en alles wat ertussen ligt, ook zaken die met geweld te maken hebben. Je kent het wel: steken en schotwonden. Jij krijgt hier een verantwoordelijke taak. Dezelfde als in de bunker.’ Hij had zijn woorden nog maar net uitgesproken toen hij verdween. Ik voelde mij koud worden en staarde als een dode voor mij uit.
‘Wij komen er wel, Martha. Ik sleep je er wel doorheen’, zei Omar. Ik liet me in zijn bed vallen, naast hem met mijn rug naar hem toe. Hij sloeg zijn arm om mij heen en trok mij naar zich toe. Het voelde warm. Ik huilde.

Er ging een week voorbij. Ik gaf Omar veel minder drugs dan zijn gijzelaars dachten dat ik gaf, maar de vermindering was heel geleidelijk. Ik had Omar opgedragen vreemd gedrag te laten zien iedere keer als ik vermoedde dat er nieuwe supplementen aan de drugs waren toegevoegd, zodat John Doe geen argwaan kreeg. Je zag het aan John Doe wanneer de drug een nieuwe samenstelling had. Hij vroeg dan op papier aantekeningen te maken. Ik vroeg hem of hij de gevolgen voor Omar met betrekking tot de hoeveelheden kende. Hij gaf een antwoord dat ik al vermoedde: ‘We hebben hier geen wetenschappelijk lab, het gaat ons meer om de uitwerking van de drug en zijn ervaringen. Dat willen we weten en dat gaat hij aan jou melden.’
‘En wanneer jullie nu eens een sterk drug maken waarvan de hoeveelheid wel gelijk is aan alle voorgaande keren maar uiteindelijk toch zijn dood wordt omdat hij, bijvoorbeeld, enorm geconcentreerd is?’ vroeg ik.
‘Luister, wij weten heus wel wat we doen. We hebben scheikundigen in dienst.’ Of dit antwoord mij nu geruststelde, het ging uiteindelijk alleen om geld en niet om levens.
Ik probeerde Omar stabiel te houden. Binnen een paar dagen begon mijn verblijf weer op de bunker te lijken. Er waren een paar verschillen, ik zat nu op volle zee en werd niet meer verkracht.

Fabiana, een beeldschone vrouw die aan een van de drugstafels stond, werd naar binnen geduwd door een van de beveiligers, ze had gezegd tegen de beveiligers dat ze zich niet goed voelde. Deze vrouwen stonden altijd naakt te werken, en ze kwam nu dus ook totaal naakt binnen. Fabiana vertelde mij hoe ze ontvoerd was op het vaste land en hier wekelijks verkracht werd door bemanningsleden. Wat dat betreft was het niet anders dan in de bunker.
Ze vertelde mij alles over het ritme aan boord. Wie de verantwoordelijken waren. Hoe vaak er drugs overboord gezet werden en hoe dat nu precies werkte. Sommige van haar verkrachters vonden het leuk om met haar te praten. Ze vertelden alles, werkelijk alles aan haar in de domme verwachting dat zij toch niemand was. Maar ze was iemand. Ze schreef heel veel gebeurtenissen aan boord met de tijden op. Zoals wisselingen van wacht, namen en hoe de beveiliging eruit zagen. Kortom, heel nuttige informatie. Ze bleek niet ziek te zijn, maar had al van mijn aanwezigheid gehoord en dus ook hoe en wat ik was. Het gaf mij een bijzonder goed gevoel dat deze vrouw en misschien wel meerdere van de vrouwen mij vertrouwden.

Ik merkte dat ik steeds minder aan thuis dacht. Ik accepteerde dat ik voorlopig niet meer vrij zou komen. Op het zeiljacht had ik nog hoop, die hoop begon hier steeds vager te worden. Toen had ik het gevoel naar mijn vrijheid te varen en nu weer naar de zwartste hel die je je voor kunt stellen.
Ik lag steeds meer in Omars armen, in bed. Niet een keer had ik het gevoel dat er meer moest. Hij stelde zich op als een liefhebbende vader. Ik voelde mij niet veilig bij hem, maar wel geborgen. Omar en ik sliepen soms twaalf uur achter elkaar. Wanneer hij dan wakker werd had hij direct een shot nodig. We sliepen uit, het was ochtend. John Doe schoof de deur voorzichtig open en duwde een ontbijtkar onze ruimte in.
‘Dick, Dick Beumer is de naam’, zei hij resoluut, ik begreep zijn openheid niet, nog niet.
‘Een shotje en broodjes, het leven is mooi, Dick’, zei ik zonder sarcasme.
‘Broodjes voor jullie het shot is alleen voor hem, maar goed dat weet je nu wel.’
‘Waarom mag ik je proefkonijn niet zijn?’
‘De sjeik is waarschijnlijk ten dode opgeschreven, jij niet. Jouw functionele waarde is groter dan die van de sjeik op dit moment.’
‘Meen je dat nu Dick? Denk je niet dat er een leger naar hem op zoek zal gaan en dat zal doen totdat jullie uitgeroeid zijn? Sjeik Omar is geen straatventer maar een van de machtigste mannen uit Saoedie-Arabië. Het lijkt mij geen roeibootje dit schip. Alles is echt net als zijn wraak straks.’ Hij draaide zich glimlachend om, maar ik kon waarnemen dat deze glimlach gekunsteld was, er was geen bravoure.
‘Ze hadden mij al gewaarschuwd voor jouw goochelarij met woorden’, zei hij zacht maar vastberaden.
‘Dit is geen goocheltruc, Dick. Gebruik sjeik Omar niet meer als proefkonijn en ga hem vanaf nu respecteren. Snor voor mijn part wat misdadigers op die jullie als proefkonijnen kunnen gebruiken. Doe verstandig en overtuig je baas daarvan.’ Hij keek mij strak aan en verdween. Ik zag een kwetsbaarheid in zijn gelaat.