Handelingsplan of vonnis?

“Op een vrijdag (, op deze school scheen de vrijdag een ware ongeluksdag de zijn en dan niet alleen vrijdag de dertiende ), werden de ‘gewone’ rapporten en de handelingsplannen uitgedeeld. ’Leerlingbespreking-handelingsplan’ luidde de titel van het gevreesde formulier. Er staat in wat goed gaat en ’waar nog aan gewerkt moet worden’ in de ogen van de leerkrachten. Iets wat mij aanging kon ik niet negeren. Ik begon het te lezen…

Sarah kan zich mondeling niet goed uitdrukken, schriftelijk wel’, stond er onder andere in. Omdat ik me bij mijn leraar niet veilig voelde en bang was voor slecht nieuws over Luka*, kon ik meestal inderdaad bij hem niet goed uit mijn woorden komen. Ik kon me trouwens enigszins mondeling uitdrukken, alleen werd er vaak niet serieus naar geluisterd! Zoals toen er een invalchauffeur mij en de andere kinderen van het groepje een dag zou rijden. Het was bekend dat niemand in zijn taxi iets mocht zeggen of geluiden mocht maken. Al bij de lichtste overtreding zette de chauffeur de taxi langs de kant en ging hij buiten op een stoepje zitten roken. Na minstens tien minuten kwam hij de taxi weer in en vroeg hij: “heb je genoeg gezegd?’’ Om daarna de rit weer voort te zetten. Zo machteloos afwachten, zou bij mij een gigantische paniekaanval hebben uitgelokt, zeker omdat ik ook niets zou mogen vragen. Met alle gevolgen van dien. Misschien zou ik doordraaien en gaan krijsen en mezelf iets aandoen. Met mijn hoofd gaan bonken of mezelf open krabben of bijten. Daarom vertelde ik mijn leraar wat ik over die chauffeur heb gehoord, maar hij geloofde me gewoon niet. Dat wil zeggen, hij geloofde mij wel, alleen niet degene van wie ik het heb gehoord. Want hij had meer dingen van leerlingen gehoord die achteraf niet bleken te kloppen. Terwijl ik het echt van verschillende mensen heb gehoord. Van zowel kinderen uit de taxi als van chauffeurs. Dat zei ik ook, alsnog geloofde hij mij niet. Ik moest het eerst zelf meemaken vond hij, hij kon niet met de chauffeur gaan praten, zolang hij dit niet zeker weet. Hoezo niet? Hij kon toch zeggen wat hij heeft gehoord en vragen aan de chauffeur of hij dit niet wil doen als ik erin zit? Liever liet hij mij voor het zoveelste maal iets traumatisch beleven dan het risico lopen iemand ergens mee te confronteren wat heel misschien niet waar is. De meeste mensen zullen door een situatie als met die chauffeur niet getraumatiseerd raken, bij mij konden daarentegen de stoppen finaal doorslaan als iemand mijn afhankelijkheid zou gebruiken om controle over me uit te oefenen. Gelukkig is het uiteindelijk niet doorgegaan dat die chauffeur ons zou rijden.

Verder nam ik de leraar zijn misvatting wat verbale vaardigheden betreft, niet al te kwalijk. De samenvatting van mijn zelfstandigheid was als volgt: ’Sarah is de enige in de klas die nog met de taxi naar school gaat. Ze vindt dit een groot bezwaar, maar zelfstandig naar school gaan is niet mogelijk, omdat haar oriëntatievermogen zéér slecht is.’ De belediging rees in me op. Kon dat niet wat minder bot?! Dat over mijn oriëntatievermogen klopte nagenoeg, maar de nadruk op dat: als enige, gaf een vertekend beeld van mij. Als oplossing stond dan: ’Leren zelfstandig reizen door middel van training’. Mijn leraar trok er zelf zijn handen vanaf. Er zat ook een jongen in mijn groep die moeite had met fietsen. De meester en juf gingen geregeld met hem oefenen, met als reden dat hij als het mooi weer is, niet in de bus hoeft te zitten! Ik gunde het mijn klasgenoot van harte, daar niet van, maar ík kon als het stralend weer was niet fietsend naar school en ook niet met het openbaar vervoer. Als de taxi vóór half negen op school arriveerde, moest ik zelfs blijven zitten, samen met al die kinderen, omdat er voor die tijd geen pleinwacht is. Leerlingen die zelfstandig reisden mochten al het plein op. Ik werd alleen maar dwarsgelegen.

Alleen bij het onderdeel ’motoriek’ stond: ’Sarah’s fijne motoriek is prima’. Omdat er aan mijn motoriek niets schortte. Ik las verder. ’Sarah werkt hard aan haar methoden en probeert het goed te doen. Ze wil na school verder leren. De vraag is of dat haalbaar en/of verstandig is’. Van die laatste zin schrok ik. Fijn dat mijn inzet erkend werd, van het idee dat iemand wilde verhinderen dat ik mijn toekomstplannen zou realiseren, werd het me ondanks koud om het hart. Het gaf me een onpasselijk voorgevoel. Ik sloeg de bladzijde om. Het was al wat ik min of meer verwachtte, maar dan erger. ’Sarah heeft een groot schijn-empathisch vermogen. Dit werkt in haar nadeel, want daardoor hecht ze zich teveel aan die persoon. Geprobeerd is dit te ontkrachten, maar ze neemt dit niet aan. Ze blijft erin hangen’. Wat was dit nu weer?! Obsessies zijn vanaf mijn peutertijd een deel van mijn leven en ook van mijn eigenheid. ’Sarah wil later met kinderen gaan werken, maar lijkt niet geschikt voor haar’. Toen ik dat las kreeg ik het ijskoud, werd panisch en begon te trillen. Wat betekende dit voor mijn toekomst? Welke inbreng kon mijn leraar hier eigenlijk in hebben? In mijn warrige hoofd was niet eens ruimte voor woede. Nu leek behalve mijn heden, mijn toekomst ook zinloos. Tevens las ik nog ergens: ’Afkappen van ongewenst gedrag. Uitleggen wanneer het wel en wanneer het niet kan’. Daar zat misschien wat in. Dat ik bijvoorbeeld niet als ik later een baan zou hebben, daar mijn obsessies zou laten blijken. Hoe dan ook zou ik ze niet kunnen uitschakelen. Toch kan ik ze tijdelijk op non-actief zetten, in een situatie waarin ik me professioneel moet gedragen. Een voorwaarde is dan dat ik ook omstandigheden heb, zoals thuis, waarin ik mezelf uit mag leven wat eigenaardigheden betreft. Om bij te komen na het onderdrukken van een deel van mijn aard. Mijn leraar en met hem nog veel meer deskundigen leken eerder te vinden dat je obsessies in iedere situatie moet ontmoedigen. Juist daardoor begon ik steeds neurotischer te worden, omdat ik de spanningen en diepe behoeften niet vrij kon laten. Mijn leraar had natuurlijk de volmacht om hier te bepalen wat ongewenst gedrag is. Hij moest iets aan me gezien hebben, want hij liep naar mijn tafel…
“Wil je er misschien over praten?’’, vroeg hij vriendelijk. Ik mocht alles lezen beweerde hij vaak, wat er in de praktijk op neer kwam dat ik iets te weten kwam waar ik toch niets meer tegen kon doen.
Ik draaide me verafschuwd van hem weg. “Dan niet’’, zei hij schijnbaar neutraal en blies de aftocht. Onverwachts bezwerend: “Als het zó moet, dan hoeft het van mij ook niet meer’’. Daarna tegen niemand in het bijzonder: “Ze wéét dat ik dit niet wil, hier houd ik niet van.’’ Hij zei het erg nadrukkelijk en verstaanbaar, alsof hij hier de hele klas bij wilde betrekken. Hij sprak ook in derde persoon. Hoewel hij zijn stem niet erg verhief, joeg hij me toch de stuipen op het lijf.

Niets van wat er gebeurde nam mijn angst om mijn toekomst zelfs maar iets weg. Mijn vader is niet eens in protest gekomen tegen het handelingsplan. Na een akelig, beladen gesprek waarin hij beweerde dat mijn leraar misschien juist een belangrijke factor in mijn toekomst zou zijn (!) en me duidelijk maakte dat hij opzeker in de goede bedoelingen van mijn leraar geloofde en eigenlijk ook in zijn bekwaamheid, heeft hij het formulier ondertekend, zonder iets daarvan in twijfel te trekken.
Via school had ik een therapeute, een van de weinige zaken die de school ooit voor me geregeld heeft. Ik durfde haar zelfs echt in vertrouwen te nemen. Maar behalve een goed gesprek met me te hebben, was zij ook niet bij machte om hier iets aan te doen.

Mijn hele doen en laten was ineens beladen. Aan mijn taken werken, lol trappen met klasgenoten. Het stond allemaal geregistreerd in mijn handelingsplan. Ik had nu het vermoeden, ja besef zelfs dat ʼzeʼ me constant volgden. Overal op letten. Ik werd er bijna paranoïde van en voelde me voortdurend ongemakkelijk. Ik begreep nu hoe iemand zich moet voelen die afgeluisterd wordt met opnameapparatuur en steeds geschaduwd. Ik kon de aanwezigheid van mijn leraar nauwelijks meer verdragen. Ik wilde dat hij me volledig met rust zou laten.”

Dit stuk is ontleend uit mijn boek 'Afwijkend en toch zo gewoon'.
Luka was de enige volwassene op school die ik vertrouwde. Zij ging liefdevol en betrokken met kinderen om, liet hen in hun waarde. Ook vond ik haar puur en oprecht. Zij speelde geen toneelstuk.
Zij kon een tijd niet meer werken door psychische problemen.
Ook kwam zij niet meer terug op school, wel heb ik later het contact met haar weer kunnen herstellen.

Wat betreft obsessies (dus interesses die verder gaan dan het gemiddelde), deze moet je niet onderdrukken, maar in juist banen leiden. Niet afkappen, maar de leerling helpen ze onder beheer te krijgen.
Zelf zie ik obsessies als een hyperfocus. Helemaal opgaan in een bepaalde bezigheid of onderwerp. Daar kunnen mooie resultaten uit voorkomen.
Moeilijker wordt het als iemand een obsessie heeft voor een ander mens. Ik snap dat ik een ander niet moet gaan stalken.
Opvoeders of hulpverleners hadden me bijvoorbeeld bewust kunnen helpen maken waar die fascinatie vandaan komt en wat ik ermee kan doen, zonder dat iemand er last van heeft.
Wat Luka betreft deed ik mijn best erop te letten dat ze de ruimte kreeg en dat ik haar grenzen respecteerde.
Achteraf vertelde ze me dat ze toentertijd (toen ze nog op school werkte) nooit heeft beseft hoe belangrijk ze voor mij was en hoeveel invloed haar doen en laten op mij had.

De band met mijn vader is weer hersteld. Hij wilde dat hij naar mij en zijn eigen intuïtie had geluisterd.
Nu kunnen we weer als vanouds praten, zoals we dat vroeger ook deden, voordat de hulpverlening ertussen kwam. Het vertrouwen is weer terug.