Alsof je nooit weg bent geweest

“Mam, ik ga met Linda spelen!”, kondigde ik in groep acht aan. Mijn moeder keek verbaasd. Linda en ik zaten al acht jaar in dezelfde klas, maar nog nooit hadden we bij elkaar thuis gespeeld. Ik weet niet meer hoe het kwam dat we ineens met elkaar gingen afspreken. Maar nu we bijna twintig jaar verder zijn, weten we nog steeds dat het goed was.

Er zijn van die mysterieuze vriendschappen die op de een of andere manier zo sterk zijn, dat ze alles kunnen weerstaan. Het maakt niet uit of je elkaar al drie jaar niet hebt gezien, dat je vreemd bent gegaan met haar ex, dat je per ongeluk over haar kat bent gereden toen je net je rijbewijs had. Als je elkaar als puber dronken hebt gevoerd, om en om in het toilet hebt gekotst, schaamteloos playbackshows hebt opgevoerd, met citroensap tegen de misselijkheid dapper een pretpark overwon en uren met een bal tegen een stoeprand kon gooien terwijl je bij voorbaat wist dat je toch wel zou verliezen, dan weet je wat je aan elkaar hebt.

Tijdens de middelbare school had ik één handjevol goede vrienden waarmee ik alles deed. Het waren echt de soapjaren, waarin die en die er vandoor ging met de docent, waar vaders dood neervielen en waar iedereen wel getroost is omdat ‘ie door de een of andere halve gare gepest werd. In de loopgraven van het verplicht samenwerken, zuchtend Duits strafwerk maken en met plastic bekertjes Wiener Melange in de tussenuren, leerden we elkaar echt kennen.

Omdat we ook bij elkaar thuis kwamen, begrepen we meer van elkaar zonder dat we het hoefden te zeggen. Terwijl we bij de een door een zorgzame moeder werden verwelkomd voor een kopje kaneelthee met een koekje, vond er bij de ander gesprekken plaats als: “Mam, waar is pap eigenlijk?” “Die zit al een paar dagen in Dubai.” En waar mijn vader rustig met een paar biertjes op mijn vrienden weer naar huis bracht in de auto, werd er bij anderen vóór het openen van de fles al rustig overlegd wie de bob zou blijven die avond. En niemand veroordeelde elkaar op de ouders waar we ons stuk voor stuk wel een beetje voor schaamden.

Na de middelbare school waaierden we door verschillende studiekeuzes en –steden uiteen. De afstand zorgde dat we allemaal weer een eigen kring met mensen om ons heen hebben gebouwd in onze eigen woonplaats. Maar sinds een tijdje spreken we gemiddeld eens per met elkaar af. En het blijft een magisch moment om erachter te komen dat het voelt alsof je elkaar hooguit een week niet meer hebt gezien.

De gesprekken zijn inmiddels wel anders. Nu we steeds meer oud-klasgenoten uit het oog verliezen en daarmee prettige roddelonderwerpen, draait het ineens weer om onszelf. Om de carrières, de liefde, het wegvallen van (groot)ouders, de katten. Plannen om weer net als vroeger een dagje uit te gaan naar een pretpark, op een dag dat er geen rijen zijn, om even helemaal los te gaan in ons oude puberale gevoel van geluk: drie keer achter elkaar in de achtbaan zonder uit te hoeven stappen. Met zúlke fijne vrienden is het afspreken alsof je nooit weg bent geweest.