Dodelijk verleden 17

Langzaam opende ik mijn ogen weer. Ik had een verschrikkelijke dorst. Waarschijnlijk had ik met mijn acties in het water toch te veel zeewater binnengekregen. Ik probeerde te focussen op de ruimte waarin ik, nog aangekleed, in een bed lag. Er kwam iemand binnen en ik draaide mij naar de deur.
‘Flikker op!’ riep ik met al de power die ik nog had.
‘Kom kom, het is niet persoonlijk allemaal’, zei Silvia met een heel andere stem dan ik op het dek hoorde. Ze leek de heilige Maria zelf. ‘Ik moet je verzorgen. Zal ik je in bad doen?’ Nu ging ik rechtop in het bed zitten.
‘Zeg? Is dit mijn hut?’ begon ik nog beheerst. 
‘Kun je niet gewoon weggaan voordat ik mijn geduld verlies met jullie?’
‘Rustig Petra, rustig, dit is niet je hut. Ik heb de opdracht gekregen je met respect te behandelen.’ Ze klonk veel gematigder dan op het dek.
‘Jullie zijn niet de eigenaren van dit schip, is het niet? Die man die ik vlak voor mijn bewusteloosheid zag is dat, ja toch?’
‘Ik kan je vertellen hoe het zit.’
‘Kan?’
‘Ja, de eigenaar van het schip heeft daar toestemming voor gegeven. Hij is een oliesjeik en een van de rijkere mensen op aarde. Hij is nergens terug te vinden in lijstjes, ook niet in Quote. Hij heeft daar redenen voor die hij je misschien ooit zelf vertelt.’
‘Wat een geheimzinnigheid?’ vroeg ik.
‘Wij denken dat jij een slachtoffer was van een of ander CIA- of Mossad-complot. Wij hebben redenen dat te geloven omdat we nu weten wie er naast en in het zeiljacht op de bodem van de zee liggen. Twee CIA, een Mossad en een Nederlander. En jij? Jij bent een groot mysterie. We weten absoluut niet wat en wie jij bent. Petra van de Wetering in ieder geval niet. Maar geloof ons, het is een kwestie van tijd voordat we dat wel weten.’ 
En dit klonk dan weer dreigend. Ik vertrouwde haar niet, Gui niet en over die oliesjeik had ik ook al mijn bedenkingen.

‘En dan? Dan doden jullie mij alsnog?’
‘Met welke reden?’
‘Hebben jullie een reden nodig?’
‘Kom kom, je weet al dat zij eerst schoten, wat wil je nu van ons?’ Ik stond op van mijn bed en keek haar recht in de ogen aan terwijl ik een centimeter of twintig van haar gezicht verwijderd was.
‘Jij en die rare, domme Gui van jou zijn een stelletje klootzakken die waarschijnlijk voor nog een grotere klootzak werken. Dat kan niet anders, als je nu al ziet wat jullie tweeën met mij doen en hoe ongelofelijk gastvrij jullie naar mij zijn geweest tot nu toe’, schreeuwde ik nu terwijl ik de pijn in mijn kaak duidelijk voelde. De deur van de ruimte waar ik was vloog met geweld open.
‘En hoe moesten wij weten wie jij was? Er werd op ons geschoten, en voor hetzelfde geld was jij een mededader. Dus laat ik bewijzen een goede gastheer te zijn door het nog eens over te doen, oké?’ 
Ik wist niet meer wat ik hiervan kon of moest denken, maar wist wel dat ik niet veel opties had als ik niet goed wist hoe hier op dit abnormaal luxe schip nu werkelijk zat. Waren zij mijn redders of mijn nieuwe gijzelaars? Hoe dan ook; die twee, Gui en Silvia, zouden mijn vrienden niet meer worden.

‘Ik ben sjeik Sattam en nog heel wat namen waar ik je niet mee wil vermoeien.’ 
Zijn Engels was slecht, vaak begreep ik zijn woordkeuzes niet. Ik schatte hem een jaar of veertig en vond hem een knappe man. Zijn diepbruine ogen priemden iedere keer in die van mij. Het gaf mij een ongemakkelijk gevoel. Misschien ook wel omdat hij niet rook als een sjeik, maar als de bewaker in de bunker die een hekel aan de douche had. Zo’n lucht die alle andere luchtjes in een ruimte moeiteloos overnam. En ook die constant aanwezige glimlach was voor mij geen verzekering dat deze man ook echt vriendelijk was. Ik had het gevoel op mijn hoede te moeten blijven. Zijn zwarte kledij die over zijn lijf gedrapeerd zat vol gouden stiksels en andere versierselen. Hij droeg het gewaad alsof het niet echt van hem was. Hij sjorde er constant aan om het niet van zijn lichaam af te laten glijden. Zijn gouden hoektand vond ik nog wel het meest opvallend. Ik vond het niet bij een sjeik passen. Bij wie ik het dan wel vond passen wist ik nog niet, misschien wel bij zeerovers. Hij zag dat ik hem begon te observeren.

‘Je krijgt de beste hut die we voor je kunnen vinden.’ 
Gui kwam nu ook de ruimte binnen. ‘Zet koers naar de grote oceaan, Gui’, zei de sjeik terwijl zijn hoofd langzaam wegdraaide naar Silvia. Ze moest mij begeleiden naar mijn hut. Ik liep achter haar aan. Ze leek een berichtje binnen te krijgen op haar gsm, ze las het snel en sloeg plotseling rechtsaf. Niet veel verder was een trap naar beneden. Dit dek leek minder luxueus. Het was een immens groot schip en liep nu al twee minuten achter haar aan, schatte ik. Nog steeds waren wij niemand tegengekomen. Ik hoorde wel van alles en wist ook dat er veel mensen op dit schip aanwezig waren. Ik had immers al de mannen op het bovendek gezien met wapens. Toch klopte er iets niet op dit schip. Een sjeik Sattam, Gui en Silvia? Ik had niet gezien wie of wat er eerst geschoten had. We kwamen bij de hut aan. Silvia liep eerst naar binnen, ik observeerde het slot van de deur kort. Het leek een stevige deur met een slot dat een persoon binnen zou kunnen houden.
‘Een ding, Silvia, de deur blijft open’, zei ik snel.
‘Deuren moeten dicht, dat zijn veiligheidsregels’, zei ze met een zakelijke stem.
‘Kan wel zijn, maar als jij hem probeert te sluiten dan zal ik vechten voor mijn leven. Ik kan er niet tegen opgesloten te zitten. Geloof mij, je wilt mij niet kennen als ik opgesloten word tegen mijn wil.’ Ze keek mij aan en zag waarschijnlijk dat ze niet met mij moest sollen met mijn angst voor opsluiting. Want ik had het idee dat ik niet voor niets juist naar deze hut gebracht werd. De hut was uiterst sober, er stond alleen een bed, een tafel met twee stoelen en iets dat op een kast leek. Het leek eerder een luxe cel.

‘Oké, wat jij wil, slaap lekker’, zei ze en verdween met de deur opengelaten. ‘Dat denk je, ik slaap hier geen minuut, trut!’ schreeuwde het in mijn hoofd. Ik liep de gang op om de ruimtes waar mijn hut dichtbij was te inspecteren en zocht de plafonds en muren af naar camera’s. Maar ik wist dat deze ook zo klein konden zijn dat ik ze niet zou kunnen waarnemen. Vijf kamers verder was er nog een kamer zonder naamplaatje naast de deur op de muur. Alle andere deuren hadden naamplaatjes. Ik had het idee dat ik mij op het bemanningsdek bevond in plaats van het gastendek, mocht dat er al zijn. De kamer zonder naamplaatje zat niet op slot, ik ging er naar binnen en opende de kasten en lades die zich in deze ruimte bevonden. Ik had geluk en vond kleding van een vrouw in de kast, kleine onderbroeken en panty’s. Hier moest een vrouw geslapen en geleefd hebben, maar waarom geen naamplaatje? Nu vielen mij ook de rode vlekken op de vloer op. Het was een laagpolig tapijt. Ik wilde douchen en kleedde mij uit en liep naakt naar de badkamer. Toen ik de deur geopend had, leek het of een onzichtbare hand mijn keel dichtkneep.