Met angst en beven

Met de nagels van mijn kleine vingertjes hield ik mij vast aan de voegen rond de bakstenen. Mijn rode wang tegen de koude muur gedrukt. Ik deed geen stap verder. Man, wat een hoogte! Gelukkig was de galerij afgeschermd met platen, zodat ik niet rechtstreeks naar beneden kon kijken. Door de gleuven was de immense diepte echter nog goed waarneembaar. "Zal ik mijn handen voor je ogen houden anders?", vroeg mijn vader. Met zijn grote sterke handen voor mijn ogen liep ik stap voor stap de galerij over tot de voordeur van het huis van mijn oma. Ik wist niet hoe snel ik de drempel over moest stappen.

Oma woonde in een seniorenwoning op één hoog. Ja op één hoog nam mijn hoogtevrees al buitensporige vormen aan. Ik durfde zelfs niet op de nek van mijn grote broer. Of met de fiets over een klein bruggetje. Tussen de bruine planken van de vlonders over het water bij de mannenrobben in Dierenpark Emmen zaten spleten van slechts anderhalve centimeter breed. Er paste misschien net een dubbeltje door. En ik was bang dat ik er doorheen zou vallen. Mijn angst was extreem.

Hoe was ik toch zo bang geworden? Angst is immers niet aangeboren, maar aangeleerd of overgebracht. In mijn geval het laatste. Toen ik een jaar of twee was, heb ik samen met mijn vader in de kabelbaan in de Beekse Bergen vastgezeten. We hebben op bijna twintig meter hoogte een poos stilgestaan. Boven het water. Mijn vader was zó bang dat ik eruit zouden vallen dat hij mij bijna heeft fijngeknepen dicht tegen zich aan.

Engte-, diepte- en hoogtevrees hebben mij zeer beperkt in mijn jeugd. Bijvoorbeeld op de basisschool in de gymzaal. De meester stelde ons op in een rij achter elkaar voor het klimrek. We moesten een voor een eroverheen klimmen. Om dat vreselijke moment zo ver mogelijk uit te stellen, sloot ik als laatste in de rij aan. De andere kinderen uit mijn klas hadden er geen enkele moeite mee en klommen als aapjes over het klimrek. Toen was het mijn beurt. De eerste drie vier sporten lukte nog wel, ik hield mij stevig vast. Hoe hoger ik kwam, hoe langzamer ik ging. Met bezwete handen pakte ik de blauwe, glimmende, ronde stang vast. Mijn hart ging tekeer. Voorzichtig draaide ik mijn hoofd naar de zaal. "Ik durf het niet, meester." Vanaf de kant lachten tientallen kinderen mij uit, terwijl ik met trillende benen weer naar beneden klom.

Hoe ouder ik werd, hoe meer ik de spanning opzocht. Ik verkende mijn eigen grenzen. En verlegde ze. Op vakantie in Center Parcs keek ik eerst een paar dagen naar die hoge waterglijbaan. Naar die witte treden van die eindeloze trap naar boven. Van de kleine glijbaan was ik al afgeweest en dat vond ik geweldig. Op de derde dag van onze midweek durfde ik het aan. En ik vond het geweldig. De rest van de vakantie was ik de glijbaan niet meer af te slaan. Het was een overwinning. En er volgden er meer.

Op mijn achttiende wilde mijn toenmalige vriendin graag met mij naar de Efteling. In mijn hart wist ik wel dat ik dat heel tof zou vinden. "Maar dan gaan we ook in de Python", keek ze dringend. "Is goed", antwoordde ik, ietwat hoogmoedig. We waren de poort van het pretpark nog niet binnen, of ze zei: "Kom, naar de Python." "Laten we rustig aan beginnen", zei ik wat aarzelend. Een voor een gingen we samen in steeds heftigere attracties. Het was half zes en om zes uur zou het park zijn deuren sluiten. "Nu naar de Python!", trok ze mij mee. Ik kon er niet meer onderuit. Beloofd was beloofd. Uitstellen had geen zin meer. En de vorige attracties vond ik erg leuk. Maar ja, de Python was echt 'way out of my comfortzone'. We konden meteen doorlopen en bij het volgende karretje waren we al aan de beurt.

De beugel die nauw over mijn schouders sloot, voelde erg veilig. Met een tikkend geluid werden we omhoog getrokken. Voorzichtig durfde ik opzij en zelfs naar beneden te kijken. Mijn hart sloeg steeds sneller. Het getik stopte en ons karretje kreeg vaart. Nog één bocht en daar gingen we! Ik vond het supergaaf. Toen we weer in het vertrekstation waren, keek ik haar aan en riep ik enthousiast: "Zullen we nog een keer?!"

Sinds die dag heb ik mijn engte-, diepte- en hoogtevrees definitief achter mij gelaten. Of beter: ingeruild voor een gezonde portie angst. Ik durf nu in de hoogste, snelste en meest gekke achtbanen. In de hoogste flatgebouwen. En in kabelbanen. Over het water. Ik ben nog een keer daar die gymzaal gegaan en over die blauwe, glimmende, ronde stang geklommen. Met droge handen.