Het manuscript (2)

Lees hier deel 1

Ik moet steeds vaker aan mijn moeder denken. Die zei altijd: ‘Kind, doe nou iets met je leven, zorg dat je goed beslagen ten ijs komt. Hobbyen kun je altijd nog.’ Hobbyen, zo noemde ze mijn schilder-, teken- en kleiwerk en dat vond ik bijzonder kwetsend. Ik zag mezelf als een groot kunstenaar in wording, ik hoefde alleen nog maar ontdekt te worden. De juiste plaats daarvoor was natuurlijk de kunstacademie. Daar zou ik de meest briljante leerling van mijn jaar – wát; van het decennium, van de ééuw – zijn en terwijl ik bescheiden ergens in een lokaal mijn kunstwerkjes aan het vervaardigen was, zou een galeriehouder van naam, getipt door een docent, de ruimte binnensluipen en in stille bewondering zo lang mogelijk genieten van een werkende Pom. Ik zou na een minuut of tien opkijken als ik mijn armen even wilde ontspannen en mijn adem weer op orde wilde krijgen na een aantal uren van concentratie. En dan natuurlijk de herkenning. De grote meneer, de invloedrijke galeriehouder en het aanstormende talent dat ondanks dat ze op handen werd gedragen, gewoon doorging met keihard werken en nederig wachtte tot het haar tijd was. Een met klei besmeurde hand die een permanente afdruk had gemaakt op mijn schilderjas, ter hoogte van mijn borst. Die zou later een fortuin waard blijken te zijn bij een veiling van Christie’s van zeldzame Pom-memorabilia uit de beginfase. Iedereen die in die tijd een kunstwerkje had weten te bemachtigen, kon nu wel gaan rentenieren. En ikzelf natuurlijk ook, in mijn verbouwde boerderij op het Toscaanse platteland, waar ik aan een lange houten tafel de hele dag door intimi vermaakte met mijn gevatte wijsheden en zelf gebrouwen rode wijn. Ah, wat leek het leven toen nog maakbaar.

Het waren vooral dit soort dagdromen die mij ertoe aangezet hebben te kiezen voor de moeilijke weg. Geheel in de lijn van mijn opvoeding was ik geneigd om dit soort scenario’s als bespottelijk af te doen. En toch geloofde ik diep in mijn hart dat het kon, dat alles kon, als je er maar in geloofde. En waarom zou ik dat als een last zien als ik er ook mijn voordeel mee kon doen? Andy Warhol was tenslotte ook niet wereldberoemd geworden door zichzelf in een hoek te zetten.

Ik zie mijn moeder nog minzaam naar mij glimlachen, met haar dunne lippen die ze altijd parelmoerroze stiftte, haar armen voor haar borst over elkaar geslagen. Ik meende altijd een mengeling van vertedering en spot in haar ogen te zien als ze zo keek. Waar ik niet naar hoefde te raden was wat ze ermee bedoelde: ‘Daar komt niets van in. Een slim meisje zoals jij moet slimme keuzes maken. Hè Pom? Dus wat wordt het?’
‘De kunstacademie.’
‘Pom, wat zeg ik nou? Een slim meisje…’
‘Moet slimme keuzes maken. Ja, ja, ja… ppfrrrttt.’
Op dat moment stak ik dan mijn tong naar haar uit en maakte een scheetgeluid. Het was de milde variant. Eerder had ik haar mijn plan B wel eens voorgeschoteld. Geen gevierd kunstenares? Dan maar bommoeder en vredes- of milieuactiviste. Ik zou me aanmelden bij Amnesty International of Greenpeace en de wereld rondreizen om te strijden tegen het onrecht dat mens en natuur overal ter wereld aangedaan werd. Op de Rainbow Warrior of zo. En als we dan ergens in een haven lagen, zou ik op zoek gaan naar de meest viriele mannen om mijn nachten mee door te brengen. Seksmarathons onder invloed van drank en marihuana, tegen de frustraties die mijn nobele taak met zich meebrachten en voor de conceptie van een kind met het karakter van zijn moeder en het uiterlijk van zijn vader. Een superexemplaar. En om dat voor elkaar te krijgen zou ik steeds op zoek gaan naar woest aantrekkelijk manvolk, iedere nacht een ander, zodat ik zelf niet zou weten wie de vader was. Voor mij was het volslagen ondenkbaar om te leven met zulk soort traditionele banden. Vader, moeder, kind; huisje, boompje, beestje, niets voor mij. Ik was in de wieg gelegd voor grootsere dingen en kon me vanwege die lotsbestemming onmogelijk laten ketenen. Plus dat ik niet wilde liegen tegen mijn nazaat als de dag kwam dat hij naar zijn vader zou vragen. Het enige juiste antwoord moest zijn dat ik het niet wist. Ik ben een ongelofelijk slechte leugenaar.

Die uitgewerkte toekomstschets kwam me op een klap te staan. Met de vlakke hand raakte ze me vol op mijn wang, zo hard dat mijn tandvlees er zeer van deed.  Dat moment kan ik me nog steeds als een scene uit een film voor de geest halen. Ik met mijn kinderhand, met afgebeten en tegen beter weten in knullig gelakte nageltjes, tegen mijn gloeiende wang die aanvoelde alsof er een voetbal onder schuilging. Zij met ogen die in een fractie van een seconde drie keer zo groot waren geworden en haar onderkaak bijna op haar eerste bloesknoopje. Het was doodstil, totdat mijn vader via de achterdeur binnenkwam met zijn werktas en mij een aai over mijn bol gaf in het voorbijgaan.
‘Zit je lekker te spelen?’
Hij liep tussen ons door en zette zijn tas in de keuken voordat hij terugkwam om mijn moeder een kus te geven.
‘Wat eten we?’ vroeg hij en daarmee was de scene definitief ten einde. We hebben er nooit meer over gesproken, mijn moeder en ik. Het was de eerste en enige klap die ik ooit van haar kreeg. Maar de dreun bleef nog lang voelbaar.  

Tot over twee weken, same time, same place.