De vlek

Enkele maanden geleden kreeg ik een nieuwe kamergenoot op m’n werk. Een Chinese postdoc waarvan ik de naam niet goed kon verstaan en nog maanden verkeerd heb uitgesproken. Een vriendelijke vent, met één eigenaardigheid: hij kuchte. Non-stop. En niet een stevige, voldane kuch die oplucht, maar elke keer een serietje van ingehouden kuchjes en knorretjes waar je zelf jeuk van in je keel kreeg. Niets aan te doen: het was duidelijk dat hij er zelf niet echt bewust van was.

Enkele weken later diende zich een tweede kamergenoot aan. Deze keer een Chinese AIO. Hij nestelde zich in een hoek en pogingen om zijn naam te leren kennen liepen vast op binnensmonds gemompel en een taalbarrière. Ik besloot dat ik ‘Lipin’ had gehoord, maar dit bleek niet zo goed te werken. Of dit nu kwam doordat ik zijn naam verkeerd had verstaan; waarschijnlijker was het zijn algemene onbewustheid van zijn omgeving: hij ging zitten en stemde mentaal af op een verre Chinese zender, onbereikbaar voor welke aanroep dan ook. Dit maakte mij verder niet uit, maar ook hij had een eigenaardigheid: hij drumde. Als een epilepticus op speed klapperde hij z’n benen tegen elkaar en tegen de grond. Continu. Bijzonder irritant, maar ik had niet het idee dat het zin had om hem dit te vertellen: hij leek zich nergens van bewust en al helemaal niet van het autonome leven van z’n ledematen.

Al snel bleek dat de mentale afwezigheid van mijn roomies zich niet beperkte tot een impromptu drum ‘n’ kuch ensemble. Bij het plafond, recht boven Lipin, begon een natte vlek te ontstaan. Rond deze tijd was ik hooguit eens in de week aanwezig omdat m’n onderzoek zich vooral in een ander gebouw afspeelde. Elke keer dat ik er wel was, was de vlek groter geworden. Ik ging ervan uit dat Drum en Kuch dit wel hadden gemeld, zeker omdat de vlek ondertussen het bureau van Lipin had bereikt, samen met de verkleuring en schimmelgeur die in het kielzog volgden.

Toen ik op een ochtend weer binnenkwam en zag dat de papieren op het bureau van Lipin ondertussen nat werden van de vlek, besloot ik zelf bij de secretaresse aan de bel te trekken. Ze was verbaasd: niemand had nog een melding gemaakt. We trokken het bureau van Lipin van de vlek vandaan en er zou zo snel mogelijk iemand komen kijken. Nadat m’n kamergenoten ook waren aangekomen wees ik op de vlek en vroeg of deze hen niet was opgevallen. ‘Vlek? Oh die. Nee, nooit gezien.’

Over enige tijd volg ik in de voetsporen van mijn kamergenoten: (tijdelijke) emigratie om onderzoek te doen in het buitenland. Ver van huis zullen mijn eigen eigenaardigheden, intrinsiek of cultureel bepaald, extra opvallen en moeilijker te overbruggen zijn door een taalbarrière. Net zoals de Chinese afwezigheid mij hier nu opvalt, zal ik daar wel de brutale, ondiplomatieke schreeuwerd zijn, één in een lange Nederlands traditie. Ik kan alleen maar hopen dat ze er een beetje om kunnen lachen, me er af en toe eens op kunnen wijzen en er desnoods maar een column over schrijven.

Deze column werd gesubmit door de schrijvers van blogcollectief Kaf