Dodelijk verleden deel 1

Mijn dagen zonder daglicht begonnen me te irriteren. Zo dicht bij huis en toch zo ver weg. Ik was vrij en toch ook weer niet. Echte vrijheid was mijn oude leven en mijn kinderen en vriendinnen. Nu was ik vrij, maar van wat en van wie? Het voelde nu niet vrij. De muren waren anders, het was minder druk om mij heen, maar ik kon nu niet naar Nederland. Langzaam werd het Cor en mij duidelijk dat wij niet in vrijheid leefden, maar in angst. Er was geen verschil tussen de muren van de gevangenis waaruit ik ontsnapt was en de plek waar ik nu was.

De maffia zocht dagelijks in het dorp. Ik hoorde van Cor dat de maffia zeker wist dat ik ergens in het duizend zielen tellend dorp verborgen werd gehouden. Cor vertelde mij, nadat hij boodschappen had gedaan, dat er nu willekeurig mensen opgepakt werden en verdwenen.
‘Het wordt tijd dat ik doorreis, Cor’, zei ik koortsachtig. Ik wilde helemaal niet weg, ik had het gevoel veilig te zijn in zijn kelder. Cor wilde er ook niets van weten. Hij ploegde met gespreide vingers een paar keer hard door zijn dik grijzend golvend haar.
‘Jij blijft gewoon hier’, siste hij.
‘En die mensen die nu opgepakt worden dan?’
‘Ja en? Als ik je nu laat gaan en je komt hier ongezien weg? Moet ik ze dan vertellen dat ik je verborgen heb gehouden, maar dat ik je nu heb laten gaan en of ze alsjeblieft ophouden met mensen te laten verdwijnen? Zo naïef ben je toch niet, hè?’ zei hij geïrriteerd.
‘En wat denk je dat er gebeurt als ze mij hier vinden? Dan sterven jij, ik, en misschien nog veel meer mensen hier in het dorp.’
‘Waarom? Waar haal je die logica vandaan? Het komt van mij af en van niemand anders.’
Ik pakte zijn gerimpelde gezicht met twee handen.
‘Ik weet waarom je het doet. Een dorp van duizend zielen; denk je nu werkelijk dat als de maffia het vaste vermoeden heeft dat ik hier nog moet zijn, dat ze over een paar dagen niet dieper in het leven van al die bewoners gaan zitten wroeten? Ben je zo naïef? Jij, met de liefde van je leven die door hun werd afgenomen? Dat keldertje hier hebben ze zo door Cor, en dat weet jij ook. Denk je werkelijk dat ze op een gegeven moment niet alle plattegronden zullen hebben? Je kunt mij hier niet houden. Niet voor jezelf en niet voor jouw vrienden hier in het dorp. Ik vraag je alleen een auto voor mij te regelen en wat kleding. Meer niet.’

‘Luister Martha, ze zullen jou nooit vinden,’ zei Cor overtuigend.
‘En dan nog is het onacceptabel dat deze dorpsbewoners zo lang last zullen hebben van die maffiafiguren. Want jij gaat een gerucht verspreiden dat ik gezien ben. Dat ik in een auto geduwd werd in het holst van de nacht. Verzin maar iets moois Cor, maar ik ga weg.’

Cor zag nu dat ik het meende en vastbesloten was. ‘Ik weet dat je supergemotiveerd bent omdat je je vrouw ook wilt wreken zo, maar vergis je niet: deze gasten stoppen niet voor jouw wraak. Deze gasten hebben het predicaat ‘mens’ al verloren bij hun geboorte. Ze zullen meedogenloos doorgaan met zoeken, al duurt het honderd jaar. Ik zal altijd op de vlucht moeten zijn. Dat is de prijs die ik zal moeten betalen omdat ik veel van hun hoofdmannen heb vermoord.’
‘Een maffioso vermoordt je niet, Martha, die schakel je uit zoals je een lichtschakelaar uitschakelt, zonder emotie. Je hebt geen personen vermoord, maar hun macht die via die personen over mensen werd verspreid. Denk je dat ze om mensen geven? Echt niet, ook niet om hun eigen soort. Jij hebt ze geld gekost, geen verdriet.’
Er zat een waarheid in zijn woorden verscholen. Ik pakte zijn gezicht en kuste zijn lippen.
‘En toch ga ik.’

Het was in het holst van de nacht. Nog steeds reed er voor de mensen in dit gehucht ieder uur een auto door hun straten die zij niet kenden, en altijd met drie mannen plus een bestuurder.

Met alleen een rugtas met wat persoonlijke zaken en wat geld van Cor struinde ik snel, maar niet te snel, door de straten van dit kleine dorp. Soms verstopte ik mij wanneer ik auto’s hoorde, of dacht te horen. In bosjes, achter muurtjes, in leegstaande vervallen fabriekjes of huizen. Ik voelde mij een sluipmoordenaar, gevolgd door echte moordenaars. Tijdens mijn lange wandeltochten door niemandsland begon het besef langzaam door te dringen dat ik zonder hulp onmogelijk naar de grens kon komen en in deze buurten aankloppen bij wildvreemden stond gelijk aan Russische roulette. Ik begon ook te begrijpen dat ze mij niet eens direct zouden hoeven te doden, dat zou wel heel erg makkelijk zijn. En wat zouden ze opschieten met mij doden? Iemand die zo’n ongelofelijke klap kon toebrengen aan alles wat ze dachten te zijn, zullen ze koesteren. Ze zullen mij zolang ik leef opsluiten. Of niet eens opsluiten, ze zullen mij een vrijheid toestaan en tegelijkertijd zou ik iedere minuut van de dag beseffen en meemaken dat ik gecontroleerd wordt. Ik filosofeerde erop los. Ik was al zo lang de draad in mijn leven kwijt; ik zou best een van hun willen worden. Wat maakt het uit? Of een gevangene zonder macht of met. Ik zou een kapitein in iemands maffialeger kunnen zijn. Ik zou nooit iemand direct vermoorden, daar had ik mijn soldaten voor. Wat niet weet, wat niet deert.

Waarom nog vluchten? En als het mij dan zou lukken naar Nederland te vluchten, zou ik dan van ze af zijn? Nooit! Een idiote gedachte. Ik zou waarschijnlijk loskomen wanneer ik naar de Braziliaanse regenwouden zou vluchten. Geen passen meer, geen traceerbare items meer zoals bankpassen, telefoons enzovoorts. Niets meer. Leven in het woud en leven van het woud. Ik was eruit.