Geen verslaafden bij mijn kind!

Er komt een verpleegafdeling voor verslaafden in onze buurt, waar de cliënten heerlijk tot rust mogen komen met methadon en medisch bier. Onder het toeziend oog van de medewerkers moeten zij zich binnen het gebouw aan alle regels houden. Over het toezicht buiten is nog niets bekend, maar de buurtbewoners moeten zich vooral niet bang laten maken. De overlast zal niet te ontkennen zijn, maar heus wel meevallen. De verslaafden zullen zich vast wel gedragen in deze kindvriendelijke buurt: de basisschool is om de hoek, de voetbalkooi en het speeltuintje hebben knusse bankjes en de gezellige bejaarden die hun hangout hebben op de brug langs het groene pad, zijn vast blij met wat extra gezelschap.

Of misschien niet. Na de uitnodiging van de gemeente kwamen ruim dertig mensen opdraven op de normaalgesproken oersaaie bestuurlijke toelichtingen in het buurthuis. In het zaaltje met de vrolijke Just Married slingers en witte roosvormige lampen had zich nu een hele groep buurtbewoners verzameld. Ik wipte langs uit nieuwsgierigheid – je weet maar nooit of je een column treft -, zag mijn buurvrouw en we waren gelijk druk aan het kletsen terwijl de wijkagent zo aardig was om me een kopje koffie te brengen. Ik lette verder niet goed op. Voor ik het wist zat de wijkagent rechts van mij, terwijl het bestuur links van mij plaatsnam. Een woedende menigte keek mij aan. Ik knoopte snel mijn colbertje weer dicht en verschool me achter mijn schrijfblok.

Terwijl de club van bezorgde moeders met hun voeten op en neer wipten, hield de wethouder een uitgebreid relaas over zijn betrokkenheid bij de gemeente waar hij zelf op dat moment niet woonde. Onder het aanmoedigde geknik van de grijze koppies deelde hij gul zijn herinneringen van vroeger, toen hij zelf nog in de stad woonde. Onder het geluid van veel ge-gggg en ge-tssss van de boze moeders breidde hij zijn monoloog verder uit met rijkelijke details over zijn droomhuis dat hij binnenkort zou gaan kopen. Dat droomhuis staat wél in deze gemeente. Maar dan niet binnen een straal van drie kilometer van een verslavingsopvang.

Toen de directeur van de verslavingsopvang eindelijk aan de beurt kwam, was de club van bezorgde moeders intussen rood aangelopen. De designerhakjes - en een paar bijzonder leuke ballerina’s met een fijngekleurd vlak op de teen, aflopend naar een soort gekleurde barcode op een achtergrond van wit leer, die ik zelf wel zou willen kopen – wiebelden ongeduldig heen en weer. De directeur toonde een reeks foto’s die alle nachtmerries van de moeders bevestigden: vieze oude mannetjes zonder benen, gasten die zonder oefenen in New Kids kunnen meespelen, dikke baardige mannen die met ontbloot bovenlijf en een joggingbroek met een blik Aldibier – pardon, médisch bier – in de hand op een kamertje zaten. De grijze ja-knikclub keek vol compassie naar de mannen die hun zoon konden zijn, terwijl de angstige moeders kreunden: “Als die gek maar niet aan mijn dochter zit!”

De strategie van de wethouder en het bestuur van de opvang was om de boze moeders in het geheel te negeren. In plaats daarvan kregen wat lieve oude mensjes het woord. Zij gooiden totaal irrelevante problemen op tafel, zoals het verwisselen van de incontinentieluier van hun vrouw, wat ook alweer de naam was van het middel waardoor je kunstgebit blijft plakken en wat overlast van drugspanden in de buurt. De moeders briesten intussen als stieren die een rode lap voor zich zien en bleven maar met hun hakjes over de vloer schrapen. Pas toen er twee moeders heel hard in huilen uitbarstten, kregen ze de aandacht die ze verdienden.

De angstige moeders wilden maar één ding. Zij willen erkenning voor hun angst. Zij willen toezeggingen over preventief toezicht op de verslaafden en daklozen terwijl zij in en buiten het pand hun leven proberen op te pakken. Zij willen zeker zijn dat hun kinderen veilig zijn. De moeders willen gehoord worden en niet het bos ingestuurd worden met ambtelijk gelul met ‘we zouden’, ‘we kunnen wellicht’, ‘we onderzoeken de opties’, ‘het valt écht mee, echt, u moet het gewoon ervaren!’ en ‘u heeft een goed punt, maar’. Laat staan een wethouder die zin heeft om de boel dood te vergaderen en roept: “We komen net zolang bij elkaar tot we er allemaal een goed gevoel bij hebben!”

Gelukkig waren er een paar buurtbewoners die wel snapten waar het pijnpunt lag. De oude wijzen stonden op en sloegen de brug tussen de moeders en de ambtenaren. Hoewel de moeders nog steeds rood zagen, liepen ze wat rustiger naar huis. Aan de vergadertechniek van het bestuur heeft dat in ieder geval niet gelegen. Ik denk stiekem dat het aan de laatste pot gratis koffie lag. Want wie had opgelet, merkte dat het bestuur in het begin wel heel enthousiast vertelde over hun verstrekking van methadon en medisch bier.