Naar Jopie, in Warkum

De vorige keer vertelde ik over ons dagje Franeker, met het Martena Museum en het planetarium van Eise. Het weer was bagger, maar verder was het prima toeven in Friesland. De volgende dag, zondag bleven we lekker in de caravan. Beetje lezen, even een wandeling bij het meer, biertje, hapje maar vooral heel lui, traag en truttig. Drie dagen achtereen cultuur, nee dat werkt echt niet. De camping was al redelijk bevolkt, en absoluut niet hoofdzakelijk door Friezen. Nee, heel wat buitenlanders, want we hoorden vaker kleine kinderen naar opa en oma roepen dan naar pake en beppe. Gemengde huwelijken, wat ik je brom. Gelukkig was het weer een heel eind opgeknapt, dus lekker buiten zitten was het devies.

Maandag hadden we plannen voor de zuidwesthoek van Friesland. Eigenlijk zou het een stukje van de Elfstedenroute worden, maar dan wel over de weg. Waarbij we natuurlijk geregeld de waterwegen zouden zien die men bij een Elfstedentocht op de ijzers afraast. Meteen ten zuiden van Joure begint het lieve leven weer – onbekende dorpjes. Scharsterbrug, Legemeer, Idskenhuizen, Tjerkgaast. Kom zeg, doe nou eens iets dat ik wel ken. Goed, we komen aan in Sleat, Sloten dus. Een plaatje van een stadje, het oude gedeelte grotendeels ongeschonden binnen de oude waterwegen. We belandden op een pleintje met stoelen en tafeltjes, vlakbij een pannenkoekententje. De koffie en andere versnaperingen waren dik in orde, alleen was je verplicht om in een bepaalde richting te gaan zitten. Want in de andere richting zie je iets gruwelijks. Het hoe en waarom ervan zal de Slotenaar vast en zeker hebben verdrongen, maar in dat prachtige, oude stadje staat een vreselijk grote, grijsmetalen fabriek van Nutreco oerlelijk te wezen. Kon dat rotding nou nergens anders worden gebouwd dan in een mooi, oud Fries stadje? Het gebeurt me maar zelden dat ik pyromane neigingen krijg, maar ik hoop van harte dat het rothok binnenkort goed verzekerd tot de fundamenten affikt. Het is nog erger dan een kudde windmolens om Sloten heen. Gelukkig staan die er niet, maar toch.

Verder, langs Gaasterland. Eigenlijk vreemd om te zien dat Friesland toch niet helemaal plat is. Wijckel, Delburen, Sondel, Nijemirdum, Oudemirdum, Rijs, Mirns, Laaxum, Warns. En dan Stavoren. De auto bij het stationnetje neergezet en eerst maar eens in de haven rondgekeken. Prachtige schepen, natuurlijk de skûtsjes, maar ook twee- en driemasters waarop je met groepen kunt gaan zeilen. We keken rond of we het bekende standbeeld van het Vrouwtje van Stavoren zagen. Later bleek dat we er gewoon overheen hadden gekeken, want het staat vlak naast de brug, een meter hoog op een sokkel. Op de sokkel in een aantal talen A4-tjes met uitleg over het vrouwtje. Jongens en meisjes van de plaatselijke VVV, dat hoeft toch niet zo! Wat een aanfluiting! Hup, weg met die zooi, dat kan veel netter.

Na een hapje en een drankje op een terras met uitzicht op het vrouwtje gingen we verder. Via Molkwerum en Hindeloopen naar Workum. Weer een prachtig stadje dat van de Elf Steden zowat als laatste stadsrechten kreeg, namelijk in 1399. Het was oorspronkelijk een rijtje huizen langs de Wymerts, een gegraven waterweg tussen de Zuiderzee en de meren in Friesland. In 1785 werden de Wymerts gedempt en heeft Workum sindsdien een centraal plein, de Merk met in twee richtingen een hoofdstraat, de Noard en de Súd. Op de Merk staat het Waaggebouw uit 1649 waarin nu het Museum Warkums Erfskip is gevestigd. Het bezoeken meer dan waard. In 1915 vertrok het laatste weeskind uit het plaatselijk weeshuis, dus de geschiedenis die daar wordt weergegeven over weeskinderen is echt oud. Het begon in het eind van de 17e eeuw en liep door tot 1915. Bij de stichting van het weeshuis was er plaats voor 40 weeskinderen. Als je dat afzet tegen de paar honderd mensen die toen in Workum woonden heb je meteen een idee over de levenskansen van de mensen in die dagen. In de loop der tijden werd de hygiëne beter, zodat de sterfte afnam en er minder weeskinderen waren.

Ze hadden het, vergeleken met anderen in die tijd eigenlijk niet slecht, daar in dat weeshuis. Het eten was goed en men leerde een vak. Het zakgeld was schamel, maar verder ging het wel. De straffen waren niet onmenselijk en de weeshuisvader en -moeder zorgden echt voor de kinderen. De kleding was uniform. Zo hadden meisjes boven de 14 jaar een floddermuts met oorijzers. Die ijzers waren echt nodig; had een meisje ze niet, dan werd ze niet aangenomen als dienstmeid. Een mooie en leerzame expositie, al met al. Als je weer buiten komt zie je meteen de Sint-Gertrudiskerk, uit de zestiende eeuw. Ook een gebouw met een heel verhaal. Net als bij de Dom in Utrecht is er een ruimte tussen kerk en toren. Die toren was destijds noodzakelijk omdat Workum aan zee lag. Een toren was een baken voor zeelui. Dat er geen gewone kerk met de toren eraan vast werd gebouwd zal uiteindelijk met geld te maken hebben gehad. Ook de toren is niet afgebouwd, terwijl de gevel van de kerk aan de torenzijde honderden jaren lang van hout was. Pas bij de laatste restauratie in de jaren 30 van de vorige eeuw is dat een stenen gevel geworden. O ja, als je vanuit de Waag de straat oversteekt kom je in het Pottenbakkershus, met een collectie Workums aardewerk. Dat kennen we allemaal, bruin geglazuurd aardewerk met lichtere versieringen.

En dan gaan we naar het museum gewijd aan het werk van Jopie Huisman. Hij leefde van 1922 tot 2000 en was een echte Workumer. Een autodidact pur sang. Na een opleiding tot huisschilder voor de Tweede Wereldoorlog werd hij plateelschilder, in de oorlog opgepakt en tewerkgesteld door de bezetters, ontsnapt en ondergedoken in Workum. In 1950 trouwde hij en kreeg vier kinderen. Later scheidde hij en trouwde nogmaals. In de jaren zestig en later was hij handelaar in lompen en oude metalen, wat een uiterst lucratieve zaak bleek. Eerder in zijn leven verkocht hij nog wel eens een schilderij, of ruilde het tegen een partijtje paling. Toen later op een expositie in Nuenen werk van hem werd gestolen verkocht hij niet meer. Soms gaf hij iets weg aan iemand die dat volgens hem verdiende. Daardoor was zijn werk bijna niet meer te zien, reden voor stadgenoten om in 1986 een museum voor hem op te richten. Algauw werd de ruimte te klein, dus in 1992 ging het huidige museum open, aan de andere kant van de Noard.

Vanaf zijn vroegste jeugd tekende en schilderde hij. Hij moest niks hebben van een eigen atelier met noorderlicht, nee, hij ging in zijn luie stoel zitten, gezellig in de woonkamer, draaide een zware Van Nelle, zette de ezel voor zich en begon. Hij schilderde met heel veel mededogen alles wat hem voor ogen kwam in zijn handel. Zo was daar Euzie, een klein oud manneke die met een handkar de deuren langsging op zoek naar lompen en metalen. Euzie kreeg een jas van Jopie die hem vele maten te groot was, maar wel lekker warm. Jopie schilderde Euzie met zijn veel te grote jas aan, zijn handen in zijn zakken, of Euzie met zijn handkar. Een ander bekend schilderij van hem is een oud roodbaaien hemd van een van zijn medewerkers. Hij hing het op aan een blauwe houten wand in zijn woonkamer en schikte het zo dat hij het mooi kon schilderen. De deuren mochten niet tegen elkaar open, want dan veranderde het model van het hemd. Hij schilderde meestal uiterst realistisch, zonder enige opsmuk, precies zoals het was.

Oja, er is ook een mooie expositie, getiteld MOOIZOOI! Vele kunstuitingen, vooral schilderstukken, gemaakt door een groep mensen uit Amersfoort met een geestelijke beperking. Je ziet meteen dat die beperking er niet is als ze een doek voor hun neus hebben, en een kwast in hun hand. Prachtig!
Op de terugweg namen we natuurlijk weer de binnenweggetjes, want we hadden nog lang niet genoeg van die mooie, onbekende plaatsjes gezien. Eentje sprong eruit, Blauhûs, ja van de Blauhûster Dakkapel. Dat was eigenlijk een dweilorkest uit Sneek, dat ooit een record wilde vestigen van het langst achtereen optredende dweilorkest. Op een dak, wel te verstaan. Ze vonden in dit dorpje een dak van een bejaardenhuis waar ze welkom waren. Sindsdien hebben ze ook hun naam. Een paar jaar geleden is het orkest opgeheven, maar het verhaal blijft mooi. Ik geloof dat hun laatste concert ook weer op een dak werd gegeven.