Dodelijke date 52

Hier lees je de vorige delen...

‘Dag Martha.’
Mijn ogen zaten direct vol met tranen.
‘Dit kan verdomme niet waar zijn! Jij moet dood zijn! Dood’, schreeuwde ik vanuit het diepst van mijn ziel. Ik liet mijn hoofd op het stuur vallen, tussen mijn handen.
‘Ik zou doorrijden als ik jou was. Je wilt niet opvallen, toch?’ Zijn stem sneed door mijn hele lichaam en geest. Een onbeschrijfelijk gevoel van haat en weerstand vloog door mij heen, naar mijn tenen en terug. Ik pakte mijzelf bij elkaar en gaf gas. We reden op de B-wegen, zoals ik mij dat al duizenden keren had voorgesteld. Ik zei niets meer. Ik was bang dat het op ruzie uit zou draaien, dat ik mijzelf zou verliezen en hem zou gaan slaan terwijl ik reed. Maar hij begon zelf, na een kilometer gereden te hebben.
‘Dacht je nu werkelijk dat ik jou in de Cobra zou laten rijden terwijl jij een driepuntsgordel om kon doen en ik niet?’
‘Precies, hoe kon ik zo dom zijn’, zei ik rustig. Waar deze rust vandaan kwam wist ik niet, maar hij was er en het voelde goed.
‘Je hebt mijn perfecte dubbelganger vermoord. Deze man had precies hetzelfde paspoort als ik. Ik heb hem voor tienduizenden euro’s zijn gezicht laten verbouwen. Mijn lengte en postuur had hij al. Hij was vader van tien kinderen.’
‘Monsterlijk, echt. Mocht er een god bestaan, dan heeft hij je nu verkocht aan de duivel, zonder dat jij het wist.’ Hij glimlachte. Wat kende ik dat smoelwerk goed.

‘Maakt niet uit. God heeft er al een hele tijd niets meer mee te maken. Ik had allang een pact met mijn duistere vriend. En tot nu toe ben ik nog steeds aan de winnende hand en bezorg ik hem steeds meer zielen.’
Toen hij zijn laatste woorden uitsprak voelde ik een ijzige wind langs mijn benen gaan. Ik voelde mij misselijk worden van de abnormaal verrotte geur die ik plotseling rook. Ik had geen zin om bang te worden. Normaal gesproken zou ik gek worden van angst, nu leek het erop alsof ik een onbeschrijfelijke kracht in mijzelf voelde. Iets wat ik nog niet eerder zo had waargenomen in mijzelf.
‘Dacht je nu werkelijk dat het allemaal toevallig was?’
‘Wat?’
‘Jij en Merel. Ik ken jou al vanaf de eerste dagen van jullie vriendschap. Ik heb je al die tijd kunnen observeren. Een slimme vrouw, met een eigen apotheek, die het ook iedere keer weer nodig vond mij in gezelschap van de andere vriendinnen af te branden. Weet je nog?’
‘Ik weet het nog, en niet geheel onterecht toch?’
‘Daarom heb ik je gevangen en als een vogeltje opgesloten. Maar toen ik zag hoe mijn grootste concurrent, Fabio Cambino, het op jouw leven gemunt had, alleen om mij te raken, wist ik dat hij wist hoe belangrijk jij voor mij was. En ik wist hoe verwoestend jij zou kunnen zijn. Ik wist altijd precies waar je mee bezig was en met wie. Ik had overal afluisterapparatuur. Dat met je lijfwacht Willem? Ik wist alles. Je bent een handige mevrouw, een overlever pur sang. Jij zou de perfecte mol zijn in Fabio’s organisatie en je zou zijn organisatie aanvallen, maar daarvoor moest ik van de aardbodem verdwijnen.’
‘Vaag verhaal, klootzak. Vreselijk vaag. Dus jij verwoest mijn leven omdat je je een beetje beledigd voelde toen ik samen met mijn vriendinnen was? Dan ben je toch eigenlijk een heel klein, zielig, dik mannetje?’

‘Nee hoor, ik ben een strateeg, iemand die ver vooruit kan denken en die weet welke mensen het beste mijn doel kunnen verwezenlijken. En zo als het nu gegaan is, is precies zoals ik het uitgedacht had op de eerste dag van jou gevangenneming. De Cambino-familie is een onherstelbare slag toegebracht, terwijl zij dachten dat bij mij gedaan te hebben.’
Ik hield minutenlang mijn mond dicht, net zoals Jochem.
‘En nu? Wat is je plan verder?’ Hij keek mij aan terwijl ik mijn ogen op de weg hield.
‘Wat denk je dat er gaat gebeuren?’
‘Ik denk dat ik Nederland en mijn kinderen nooit meer terugzie. Ik denk dat je mij nu naar een rustige plek laat rijden waar je mij gaat afknallen als een hond. Dan kan ik ook weer gaan roken. Geef mij maar een peuk.’
Hij pakte een peuk, stak hem aan en gaf hem mij. Ik stootte met mijn hand het vuur eraf dat tussen mijn benen viel. Ik had mijn redenen. Ik sloeg het vuur wild tussen mijn benen vandaan en kon zo opzij kijken naar mijn deur. Ik wist genoeg, Jochem had het wapen niet opgemerkt. Zijn aansteker hing weer onder de sigaret in mijn mond. Ik pafte er lustig op los.

‘Weet je, Jochem...’
‘Nee.’
‘Je zit zo vol stront. Er klopt gewoon helemaal niets van. Een strateeg, mijn reet. Je bent een sul en je denkt dat je dit allemaal uitgedacht hebt. Dat is behoorlijk zielig. Besef je dat wel?’
‘Jij mag in de laatste uren van je leven zeggen wat je maar wilt tegen mij. Je begrijpt dat ik je nu niet zal slaan ondanks dat ik mijn gordels nu wel omheb.’
Ik dacht te zien dat hij dat bekende glimlachje trok. Ik besefte dat ik met links moest schieten terwijl ik nog aan het sturen was.
‘Maar dit is wel de goede weg? De weg naar mijn vrijheid die ik nooit zal hebben.’
‘Dit zou de goede weg geweest zijn’, zei hij koeltjes terwijl hij de natuur naast hem opnam.
‘Ik moet even pissen zo’, zei ik.
‘Als je het nog tien kilometer kunt ophouden, graag.’
‘Nope, ik moet nu. Ik moet trouwens meer dan plassen.’
‘Verdomme! Ga je je nu ook nog als een klein kind gedragen?’ zei hij getergd. ‘Stop hier maar. En gewoon de kant inrijden en ik doe je portier wel open. Jij blijft zitten. Ik wil niet dat je mij op een of andere manier verrast, schat.’
Ik keek in mijn spiegels en vooruit. Geen andere weggebruikers, geen enkele. Het was een stil moment op de weg, alsof de goden met mij waren. Alleen wist ik niet welke goden. Maar ik vond de plek niet ideaal. Het was voor een bocht, ik wilde door de bocht en op een recht stuk weg zijn, zodat ik goed wist wat er achter en voor mij was. Ik reed door de bocht heen, hij zei er niets van. Ik zag een parkeerhaven tweehonderd meter verderop. Er stond niemand. Ik parkeerde netjes in de paar meter weg die als parkeerhaven gold.

Hij stapte direct uit en liep voorlangs om mijn portier te openen zoals hij gezegd had. Mijn hand zakte de deuropening links van mij in. Ik voelde het koude staal van het wapen en hoopte maar dat hij schietklaar was. Ik merkte dat mijn mond droog werd en dat ik rillerig werd. Hij opende mijn deur en vrijwel direct klonk er een schot. Ik voelde een zware pijn in mijn pols. Hij keek mij vol ongeloof aan. De rechtermouw van zijn colbert, ter hoogte van zijn elle boog, werd langzaam rood. Hij leek zijn arm niet meer te kunnen gebruiken. Met zijn linkerarm probeerde hij zijn wapen te pakken dat in een leren holster zat, onder zijn linker oksel. Hij kreeg het niet voor elkaar. Zijn wapen viel op de grond en het lot was hem dit keer totaal niet goed gezind. Toen het viel ging het af en raakte hem in zijn buik. Ik besefte dat ik hier weg wilde, weg van de parkeerhaven.

‘Lopen, klootzak’, siste ik. Moeizaam wankelde hij, kreunend van de pijn, naar de rand van dichte begroeiingen en lage bomen. Ik dirigeerde hem door het groen en had zijn wapen onder de auto geschopt. We liepen minutenlang door, totdat hij neerviel. Hij bloedde hevig uit zijn buik.
‘Zeg, is het jouw plicht als dokter niet mensenlevens te redden?’ siste hij.
‘Als je mij echt gekend had, dan had je geweten dat jij mij dokter hebt gemaakt. En dan nog wat: ik zou mensenlevens redden, dat klopt. Maar deze kwalificatie ben jij een tijdje geleden al verloren Jochem.’
‘O, zijn we nu gelijk aan God?’
‘God heeft hier geen reet mee te maken.’
‘Jij kunt geen mensen vermoorden en zeker niet in koelen bloede.’
‘Is dat zo? Waarschijnlijk hoef ik je ook niet te doden, dat heb je uiteindelijk zelf gedaan. Die buik-wond is uiteindelijk dodelijk. Je nog hooguit tien minuten, schat ik zo. Ik schat dat je al een liter bloed kwijt bent. Je zou bloed moeten hebben nu, een spoedoperatie moeten ondergaan, dan zou je het misschien nog redden. Maar ik denk dat ik hier gewoon blijf wachten tot je leeggebloed bent. En dan heb jij uiteindelijk jezelf vermoord. De kogels uit de wapens zullen dit bewijzen.’
‘Tja, ik heb niet veel meer te zeggen.’
‘Natuurlijk niet. Voor het eerst in je leven kan iemand jouw leven redden en die doet het niet. Voor het eerst heb je het niet in de hand.’
‘Tja.’
‘Weet je, ik ga je een dienst bewijzen. Mijn allerlaatste naar jou.’
‘O, zie je nu wel,’ zei hij met een duidelijk verzwakte stem, bijna fluisterend, ‘je gaat mij toch redden, je bent een dokter. Ik wist het wel. Ha ha!’
‘Nee, helaas. Ik ga je uit je lijden verlossen.’