Dodelijke date 43

Hier lees je de vorige delen...

Het was stil om mij heen. Ik rook en hoorde van alles, maar voelde of zag niets.
‘Ben ik dood?’ dacht ik te zeggen, maar ik hoorde mijn eigen stem niet. Ik voelde hoe er aan mijn arm getrokken werd.
‘U bent niet dood, mevrouw. Uw ogen zitten vol met bloed. U heeft een hoofdwond.’ De vrouw die tegen mij sprak had de stem van een engel.
‘U bent geen engel?’ vroeg ik.
‘Ik zal zo uw ogen schoonmaken. We zijn nu bezig u uit uw auto te bevrijden. Uw benen zitten bekneld. Er komt straks een brandweerauto met een heel scherpe schaar die de auto kapot zal knippen tot aan uw benen. Overigens, mijn man vindt mij wel een engel’, ik voelde hoe ze mijn gezicht streelde. ‘Merel, je hoeft alleen maar bij kennis te blijven. Waar heb je pijn? Ik ben politieagent, mijn naam is Arzu.’
‘Merel? Wie heeft je gezegd dat ik Merel heet, Arzu?’ Ik wist dat ik geen enkel identiteitsbewijs bij mij droeg. De schrik sloeg mij om het hart.
‘De man die naast je zat zei dat jij zo heet.’
‘Maar?’
‘Het waren zijn laatste woorden, sorry. Ik wilde het eigenlijk niet zeggen’, zei Arzu terwijl ze de wonden aan mijn hoofd probeerde te verzorgen. ‘Was het je echtgenoot? Jezus, wat ben ik weer dom bezig’, verontschuldigde zij zichzelf. Ik hoorde de benauwdheid in haar stem.
‘Maakt niet uit. Ik voel mijn benen niet, dat vind ik veel erger.’
‘Maar waarom ben je zo zwaar geschminkt?’ vroeg Arzu. Ik probeerde mijn ogen te openen. Zij had ze inmiddels een beetje schoongemaakt, toch zag ik alleen contouren. Ik hoorde zware vrachtwagens aankomen, aan de sirenes te horen waren het brandweerauto’s en ambulances. De geluiden van de verschillende hulpdiensten kende ik inmiddels wel in Turkije. Arzu liep weg en ik merkte dat ik wegviel. Harde geluiden werden vager. Ik voelde een prik in mijn arm en voelde het harde metaal om mijn benen bewegen. Nu voelde ik mijn benen weer, een helse pijn. Ik verloor het bewustzijn. Toen ik mijn ogen weer opende, merkte ik direct dat ik weer kon zien.

Een jonge Italiaanse ambulancebroeder sprak mij aan. Ik zag een zwarte Volkswagen Vito-bus met geblindeerde ramen wegrijden. Ik wist genoeg. Jochem was dood.
‘Mevrouw, u bent binnen een paar minuten vrij. Dan brengen we u naar het ziekenhuis. Heeft u erge pijn?’
‘Mijn benen, mijn benen. Is hij dood?’
‘Uw man?’
‘Mijn ontvoerder’, zei ik in het Nederlands en ik wist niet waarom ik dit deed. Tot deze zin had ik in het Engels gesproken.
‘Pardon, welke taal spreekt u?’ vroeg hij. Ik begon te twijfelen of ik nu alles moest vertellen. Jochem had iedereen hier in deze buurt in zijn macht, alle overheidsdiensten. Ik vertrouwde niemand meer. Mijn ogen waren schoongemaakt, ik zag weer helder maar durfde niet naar mijn benen te kijken. De Cobra lag in stukken geknipt tegen de boom die ik had uitgekozen om mijn kwelgeest te vermoorden. Te vermoorden, met voorbedachten rade, willens en wetens iemand doden. En toch wist ik toen al zeker dat als er een god was hij mij zou vergeven. Ik was vrij! Het gonsde de hele tijd door mijn hoofd. Al zou ik de rest van leven verlamd zijn, ik was vrij! Van mijn rode japon was niet veel meer heel. Ik voelde mijn benen nog steeds niet. Voorzichtig werd ik op een brancard gelegd. Er kwam nog een ambulance aangereden. Ik kreeg een infuus in mijn rechterhand. De broeder vroeg aan de duwer van mijn brancard of hij wilde stoppen zodat hij het infuus netjes vast kon plakken op mijn hand. Uit de andere ambulance kwam nog een broeder. Hij keek de twee aan en begon te praten. Ik kon niet horen wat ze zeiden tegen elkaar, zij stonden net te ver van mij af. Degene die uit de andere ambulance was gekomen, gaf mij een injectie via het infuus in mijn hand. Het werd direct zwart. Er was geen tijd om te protesteren.

Een zwak licht drong langzaam binnen. Ik had een verschrikkelijk droge mond. Ik lag in een ziekenhuisbed. Er stonden twee mannen in witte jassen naast mijn bed. Ik liet mijn hoofd naar links rollen en zag drie mannen staan die ik niet kende. Alhoewel, de oudste was de Joego die ik eerder bij Jochem thuis had gezien. Eén zag eruit als een beveiliger, de andere was net zo netjes gekleed als Jochem. Dat wil zeggen dat ze hun kleding lieten maken. Deze man nam ook het woord, terwijl de mannen in witte jassen wegliepen. Ik nam aan dat het dokters waren, maar ik wist inmiddels wel dat in mijn leven niets was wat het leek. Ik was niet vrij, ik zag geen politie. Ook zag ik Cinthia niet. Ik was weer ontvoerd, een raar gevoel. Was dit niet zo dan had ik nu mijn kinderen wel gezien of mijn vriendinnen. De man die het netst gekleed was begon te spreken.

‘Martha van Salingen?’
‘Dat ben ik.’ Nu pas viel het mij op dat mijn benen in een stellage hingen. Ik kon in ieder geval geen kant op. ‘Ik neem aan dat ik hier onvrijwillig ben. Weer ontvoerd, het is verdomme niet te geloven! Wat zijn jullie voor een fucking monsters!’ schreeuwde ik over mijn toeren.
‘Ik ben Fabio Cambino. Niet dat het jou iets zal zeggen, maar ik was de grootste concurrent van Jochem van Wensen. En jij hebt hem persoonlijk naar de andere wereld geholpen. Je hebt het bijzonder slim gedaan. Wij hebben de politierapporten inmiddels in ons bezit. Jij zat ik een driepuntsgordel en Jochem niet. En precies degene die op de passagiersplaats zat, werd tegen de boom gelanceerd. Knap, heel knap. Maar ja, je actie heeft ook wat negatieve kanten. Ik ga zijn bedrijven overnemen. Dit was trouwens al een kwestie van tijd dat dit zou gebeuren, jij hebt het allemaal alleen wat bespoedigd.’
‘Voordat je verder gaat: heb je een wapen bij je?’ Mijn vraag deed hem een vertwijfeld gezicht trekken, net als dat van de Joego.
‘Ik niet. Maar waarom vraag je dat?’
‘Nou, dat zal ik je zeggen. Kom wat dichterbij.’ Zijn hoofd bewoog naar mijn mond. Ik probeerde zo goed en kwaad als het ging mijn lichaam wat op te richten.
‘Als jij denkt dat ik nu weer jouw wensen ga vervullen, dan heb je het mis. Schiet mij nu dood. Ik doe niets meer wat jullie willen.’
Laat ik eerst eens uitleggen wat je nu precies teweeg hebt gebracht met je onbesuisde actie. Jochem, jouw ontvoerder en kwelgeest, is dood. Maar daarmee heb je voor jezelf ook een heel vervelende situatie geschapen. Wij kunnen je onmogelijk laten gaan omdat je simpelweg te veel weet van de organisatie. Jij gaat weer naar de bunker toe. Dat zal ook je persoonlijke gevangenis worden. Binnen de bunker ben je vrij te doen wat je wilt, zolang het met het begeleiden van vrouwen te maken heeft. Je zult ook in mijn bunkers gaan werken. Sterker nog, je zult de baas worden van het totale verzorgingsteam. Je zult niet meer verkracht worden, dat is wat ik je beloven kan. En ja, als je niet meewerkt zullen je kinderen en je vrienden in Nederland daaronder lijden. We zullen je de foto’s laten zien van hun liquidatie. Daarna zal je alleen en waarschijnlijk oud sterven in een cel in de bunker. Dus je werkt mee en je hebt een relatief goed leven of niet en je kwijnt langzaam weg in een cel.’ Gelukkig zweeg hij. Wat was ik blij dat ik zijn stem niet meer hoorde. Ik zei niets meer en sloot mijn ogen. Tranen vochten zich een weg naar buiten en rolden over mijn wangen. Alle mannen verdwenen zonder nog iets te zeggen. Het enige dat ik kon bedenken, was waarom ik niet besloten had hem langzaam te doden, zodat niemand wist wat hem overkomen was. Maar ook dit scenario had ervoor gezorgd dat ik hier had moeten blijven. Ik wist te veel. Dus de dood van Jochem had duidelijk gemaakt dat ze mij nooit zouden laten gaan. Sowieso niet. Ook al waren het twee aparte families, Jochem en de Cambino’s, uiteindelijk zaten ze allemaal in de overlevingsmodus. Ik vond mijzelf ontzettend dom, deze domheid overviel mij plotseling. Hoe achterlijk kon ik zijn? Welk scenario had ik in godsnaam in mijn hoofd? Dat de politie en weet ik veel wie mij naar het ziekenhuis zou brengen en dat ik Cinthia en Ralf binnen een paar dagen in mijn armen zou kunnen sluiten? Dat ik gered zou zijn? Plotseling werd alles mij duidelijk, hartstikke duidelijk. Ik moest de hele organisatie doden in deze streek.

Cinthia, Van Schie en Harm keken de volgende dag naar het kapot geknipte wrak op het politiebureau. Ze waren ook al op de plaats van het ongeluk geweest. Natuurlijk hadden ze niemand gevonden die hun kon vertellen waar de slachtoffers naartoe gebracht werden. Wat ze wel te weten waren gekomen, was dat Jochem van Wensen dood was, maar wie naast hem zat, was onbekend. Sterker nog de politie ontkende keihard dat er iemand naast hem gezeten zou hebben. Van Schie zocht enkele mensen op die vlak na het ongeluk ter plekke waren, zoals ambulancepersoneel. Allemaal vertelden ze hetzelfde verhaal. Het was een eenzijdig ongeval met een auto en een persoon. Terug bij af. Martha Salingen was van de aardbodem verdwenen.