De Elfstedentocht komt eraan!

Vandaag passeerde mij een man. Op zich is dit feit niet zo opzienbarend, helemaal gezien het feit dat ik in Amsterdam woon. Maar de man viel mij op. Je moet wel érg opvallen, wil er in Amsterdam ook maar één kop zich naar je omdraaien. Naar hem werd wél gekeken. Hij ging namelijk gekleed in een korte broek en een T-shirt.

Het was lunchpauze. Ik liep naar het pleintje, vlak bij mijn werk en ging op een bankje zitten waar de zon op scheen!  Wat lekker, zeg! Ik trok na enig aarzelen toch mijn winterjas maar uit en koesterde me in de zon. Het waaide wel een beetje, maar afgezien daarvan was het heerlijk. Ik durfde het zelfs aan om de mouwen van mijn vest ietwat op te stropen.

Het pleintje is ook een verzamelplaats  voor jeugd van de nabij gelegen middelbare school. Zij verdringen zich om de bankjes, ze zitten op de rugleuning, op de bank zelf en gaan bij elkaar op schoot zetten. Wel efficiënt. Op zo’n manier passen er gemakkelijk zo’n zestien scholieren op één bank. Ook grappig. Ze gaan namelijk echt niet bij mij op het bankje zitten! Dus ik zat daar vorstelijk, op mijn eenpersoonsbank, toen een man het pleintje op kwam wandelen. Hij had een nonchalante houding, zo van: ‘het is toch heel normaal dat ik met dit weer in een T-shirt en korte broek over straat ga.’ Zijn benen waren wit als die van een terminaal patiënt. Op zich niet zo gek, in deze tijd van het jaar. Maar het grappige was, dat je duidelijk kon zien dat hij het ijskoud had. Kippenvel all over the place. Logisch. Ik droeg een spijkerbroek, sokken en laarsjes, ondergoed, een shirt met lange mouwen en een vestje, en ik vond dat het nét kon. Hij kón het echt niet warm hebben in zijn shirtje en shorts. Geef dat dan toe! Loop dan niet rond alsof je in Curaçao op het strand vertoeft! Typisch Nederlands. Liever net doen of je gek bent, dan toegeven. Helaas durfde hij wél bij mij op het bankje te gaan zitten. Ik maakte wat ruimte voor hem door mijn winterjas naar me toe te schuiven. Hij keek naar mijn jas. Bijna met een verlangende blik. Begrijpelijk. Ik pakte mijn telefoon. Geen zin in een gesprek. In mijn werk moet ik de hele dag al lullen, ik ben blij als ik eens een poosje mijn bek dicht mag houden. Bovendien vond ik deze man irritant. Weet ik veel, waarom. Gewoon, zijn hele uitstraling, zijn persoonlijkheid.

Hij was duidelijk uit op wat aanspraak. “Lekker weertje, echt niet normaal voor de tijd van het jaar,” begon hij – lekker origineel-  een gesprekje. Ik staarde naar het schermpje van mijn telefoon. Geen nieuw appje of berichtje te bekennen, maar dat kon hij natuurlijk niet weten. “De bloesemboom in mijn tuin staat helemaal in bloei,” vervolgde hij zijn weerkundige praatje. “Een maand te vroeg, maar ja, dat krijg je met zo’n slappe winter en zo’n vroeg voorjaar. Mijn buren verklaren mij voor gek, maar ik heb de viooltjes al in potten buiten staan. Ze voorspellen nog nachtvorst, maar daar lach ik om. Het is gewoon lente!” Ik zag een rilling door hem heen gaan. Het was inderdaad wel ietwat fris, op zo’n plein vang je toch wat meer wind. Ik trok de mouwen van mijn vest tot polshoogte en trok de rits dicht tot aan mijn nek. Hardnekkig bleef ik naar het  schermpje van de telefoon staren, terwijl ik dacht: ‘Ga weg! Sodemieter op! Ik heb geen zin in een gesprek met jou!’

Al is het lekker weer, ik vind het eigenlijk maar gek. Geen sneeuw, geen ijs, en mijn eerste muggenbulten prijken al op mijn been. Ik houd, eerlijk gezegd, mijn hart vast. Insecten hebben deze winter natuurlijk heerlijk overleefd. De eerste hommel heb ik al rond zien vliegen en de muggen weten mij – zo vroeg in het seizoen! – feilloos te vinden. Ik had het echt niet erg gevonden als we deze winter wat vorst en sneeuw hadden gehad. Maar ik heb helemaal geen zin om mijn gedachten hierover richting deze gekke vent te ventileren.

Vanuit mijn ooghoeken signaleerde ik dat de scholieren het over de man hadden. Hij had niks door. Hij vouwde zijn witte armpjes achter zijn nek en zijn te korte T-shirt – eigenlijk te klein voor de hoofdletter T – het kledingstuk trok daardoor op en gaf letterlijk een klein, rimpelig bloot buikje  bloot. Ik was blij dat ik al vroeg geluncht had. Daardoor kon ik de boel nog nét binnenhouden.

Hij praatte maar door. Ja, want hij had in september al voorspeld dat het een slappe winter zou worden. Niemand had hem geloofd, terwijl het toch al de vierde winter op rij was geweest dat hij had voorspeld dat er geen Elfstedentocht gereden zou gaan worden deze winter! Joh! Sorry hoor, maar dit soort uitspraken zou ik zelf ook rustig durven doen, aangezien de laatst gereden Elfstedentocht plaatsvond in 1997! En dit bracht mij op een idee. “Ik was even op het internet aan het surfen. Het weer gaat helemaal omslaan! Volgende week wordt het kouder en dan gaat het eerst regenen, de week erop gaat het vriezen,” verzon ik, nep-surfend op mijn mobiel. “En het gaat hard vriezen ook! Ze voorspellen zelfs een Elfstedentocht!” Ik durfde de man natuurlijk niet aan te kijken en deed alsof ik geïnteresseerd het nieuws las. “Op zich natuurlijk niet zo gek,” fantaseerde ik verder. “Maart roert zijn staart en aprilletje zoet geeft ook nog wel eens een witte hoed.” Tersluiks keek ik even naar de man die peinzend voor zich uit keek. Aan zijn spraakwaterval leek een einde te zijn gekomen. De scholieren stonden als één man op. Hun pauze was voorbij. Ze liepen langs ons bankje, al gniffelend en gnuivend. De man had niks in de gaten. Ik keek op mijn horloge. Het werd voor mij ook tijd om terug te gaan. Ik knikte de man gedag. Hij knikte terug, maar zei niets.

Er kwam een vrouw aangelopen met een hond. “Zo buurman, de zomer in je hoofd?”, hoorde ik haar zeggen. Even keek ik nieuwsgierig achterom. Wat zou hij daarop te zeggen hebben?

“Ach buurvrouw. Ik neem het er nog maar eventjes van. Je zou het niet zeggen en ik heb het de hele winter al voorspeld, maar let op mijn woorden: de Elfstedentocht komt eraan!”