De Dag des Oordeels

De dag komt toch nog volkomen onverwachts. Ook voor hem, hoewel hij er zo vaak over heeft nagedacht. Hij is op zijn werk en er hangt de hele dag al een gespannen sfeer. En dan breekt het los.

De stem van God davert door het heelal. Bliksem en donder, hagel en regen, duisternis. De graven gaan open en de zee spuugt alle mensen die ooit de dood hebben gevonden in het water weer op het land. En iedereen is bang. Doodsbang. Ongelovigen én gelovigen. Want nu gaat het gebeuren. Een Hogere Macht zal beslissen over hun toekomst: naar de hemel of de hel.

De doden en de levenden van alle eeuwen, worden meegevoerd naar de hemel waar ze in een enorme wachtkamer worden geïnstalleerd. Zij kijken vanuit het heelal neer op hun brandende planeet. Zwijgend kijken ze toe hoe er uiteindelijk niets meer overblijft van de plek waar ze zijn geboren, waar ze hun hele leven hebben gewoond, gewerkt, liefgehad, voortgeplant, gevochten, bebouwd en beplant en in veel gevallen zijn doodgegaan. De planeet aarde bestaat niet meer.

Miljarden mensen staan te wachten op wat er komen gaat. In veel ogen is de paniek te lezen. Men vreest voor wat er komen gaat. Kinderen huilen zachtjes en worden getroost door hun wanhopige ouders. Flarden van gesprekken. Zinnen als: ‘had ik maar…’, ‘was ik maar…’  Berouw. Spijt. Te laat.

Maar hij, Piet Jansen, staat blij in de mensenmassa. Zijn ogen stralen. Bij hem geen spoortje van paniek, integendeel. Hij is bevangen door een triomfantelijk gevoel. Zijn lichaam tintelt. Was hij maar vast aan de beurt! Hij staat dicht bij een enorme, eikenhouten deur. Engelen met gouden zwaarden houden er de wacht en laten een voor een de mensen naar binnen gaan. Dit kan jaren duren, voordat iedereen aan de beurt is geweest! Maar het gekke is: niemand heeft honger of dorst, niemand klaagt over lange wachttijden, zoals men op aarde wel deed, bij bijvoorbeeld de dokter of bij de bushalte.

Piet weet hoe dat komt. Hij kent de Bijbel van binnen en van buiten. Hoe de Dag des Oordeels zou verlopen, wist hij natuurlijk ook niet en het gaat ook heel anders dan hij had verwacht, maar dat men geen honger, dorst en gevoel voor tijd zou hebben, dát had hij wel gelezen. Hij heeft nog geen nieuw lichaam. Dat krijgt hij vast in de hemel. Toch is Piet wat ongeduldig. Hij kan gewoon niet wáchten tot hij zijn Vader zal ontmoeten. Wat zal dat een speciale ontmoeting zijn! God heeft voor hem natuurlijk een van de beste plekken gereserveerd in de Hemel. Piet heeft immers zijn hele leven in dienst gesteld van God? Nee, hij hoeft geen angst te hebben. Hij heeft het goed gedaan. Gelukkig maar. Een minachtende trek komt om zijn mond als hij om zich heen kijkt. Ja, nu is iedereen bang! Maar ze hadden het toch kunnen weten? Zijn toch vaak genoeg gewaarschuwd? Ook door hem?

Piet denkt aan zijn vrouw. Waar zou ze nu zijn? Er is geen beginnen aan om naar haar te zoeken in deze oneindige menigte. Hij was op zijn werk toen de aarde verging, zij was thuis. Zijn vrouw had nooit hoeven werken van hem. Het huishouden doen en voor de kinderen zorgen. Dat was altijd haar taak geweest. De kinderen waren allang uitgevlogen. Zeven kinderen. En van die zeven kinderen gaan er nu maar twee naar de hemel. Wat zullen zijn andere vijf kinderen nu denken? Zij moeten hier ook ergens staan. Hoe vaak heeft hij ze gewaarschuwd? Denken ze nu: “Pa heeft toch gelijk gehad!”?

Dan is het zijn beurt. Een engel neemt hem mee, de grote deur door. Nu wordt Piet wel wat nerveus. Maar dit wil hij natuurlijk niet laten blijken. Met rechte schouders en ferme tred volgt hij de engel de gangen door. Dan staan ze voor een deur. De engel opent de deur en kondigt aan: “Piet Jansen!” Hij gebaart Piet om naar binnen te gaan en sluit de deur achter hem. Piet blijft staan. Hij moet wennen aan het licht. Het is een enorme ruimte met witte muren en een wit plafond. Aan het eind van de ruimte staat een bureau. Achter het bureau zit een man. Hij wenkt Piet om dichterbij te komen. Piet slikt en loopt dan vastberaden naar het bureau. Kom op! Hij hoeft zich nergens zorgen om te maken! Achter het bureau zit immers zijn Vriend, zijn Held, zijn Grote Voorbeeld?

Eigenlijk had hij een ander beeld van God. Maar na de krachtige handdruk en na het horen van Zijn stem is er geen twijfel meer mogelijk. Wát een uitstraling, wat een power!  Ademloos gaat hij zitten en wacht hij op de dingen die komen gaan.

God bladert door een boek. “Goed. Piet Jansen. We gaan het eens over jouw leven hebben.” Hij kijkt Piet aan. Piet haast zich door te zeggen dat hij Piet Jansen uit Purmerend is. En meteen noemt hij zijn straatnaam er maar even bij. Stel je voor, dat God de verkeerde Piet Jansen voor Zich denkt te hebben?

“Ik weet wie je bent. Ik heb je gemaakt,  psalm 139, weet je nog?”, antwoordt God droog. Piet bloost. Wat dom van hem! Hij wil toch graag laten zien aan God dat hij het heus wel weet. Meteen begint hij een stuk uit deze Psalm te declameren:

“Toen ik in het verborgene gemaakt werd,

kunstig geweven in de schoot van de aarde,

was mijn wezen voor u geen geheim.

Uw ogen zagen mijn vormeloos begin,

alles werd in uw boekrol opgetekend,

aan de dagen van mijn bestaan ontbrak er niet één…”

God onderbreekt hem. “Ja, ja, met je Bijbelkennis is niks mis, dat wist ik al een poosje. Piet Jansen. Vertel mij maar eens wat dingen over jouw leven.”

Deze vraag had Piet niet zien aankomen. Maar dan grijpt hij zijn kans. Eerst hakkelend, maar dan steeds zelfverzekerder vertelt hij hoe hij God altijd heeft gediend. Over zijn jeugd, waarin hij al een godvrezende jongen was. Over zijn vrouw, die hij op catechisatie had ontmoet. Zij hadden hun maagdelijkheid bewaard tot in hun huwelijk en ze hadden zeven kinderen gekregen. Nooit hadden ze aan geboortebeperking gedaan. Deze laatste zin verkondigt Piet met gepaste trots. Maar God valt hem op dit punt in de rede.

“Waarom niet? Waarom heb je bij jouw vrouw die lichamelijk zo zwak is, zeven kinderen verwekt? Vond je dat nodig?”

Piet voelt zich een beetje verward. Deze vraag had hij niet zien aankomen. “Ik dacht dat U dat niet goed zou vinden. ‘Gaat heen en vermenigvuldig u,’ dat was toch Uw boodschap?”, stamelt hij. God maakt een handbeweging. “Laat maar. Praat maar door.” Piet probeert om zichzelf weer bij mekaar te rapen. “Ik heb altijd een diep geloof gehad. Elke zondag ging ik twee keer naar de kerk. Zelfs als ik ziek was. Ik ben diaken geweest in Uw kerk, ouderling, ik heb mijn kinderen het goede voorbeeld gegeven. Ik heb zo goed mogelijk naar Uw tien geboden geprobeerd te leven. En daarbij heb ik veel offers moeten brengen. Ik ben vaak uitgelachen als ik het evangelie verkondigde, ik heb veel mensen uit mijn leven gezet, omdat U in Uw Woord hebt gezegd: ‘Ga geen juk aan met een ongelovige.’ Ik heb mijn kinderen onderwezen uit Uw Woord en ik heb zelfs voor U het contact met vijf van mijn zeven kinderen verbroken, omdat zij niet wilden houden aan Uw tien geboden.”

God heft een hand op en Piet houdt meteen zijn mond. “Daar wil ik even op doorgaan. Wat zijn volgens jou de belangrijkste geboden?” Piet denkt koortsachtig na. Help. Er zijn er tien. Welke is het belangrijkst voor God? Maar God geeft hem de tijd niet eens om na te denken.

“Eigenlijk zijn er maar twee geboden die ik het belangrijkst vind. Namelijk: heb uw naaste lief als uzelf en God boven alles. Dit zijn de belangrijkste geboden die ik de mensheid gegeven heb.” Piet kan zich wel voor zijn kop slaan. Dit had hij toch moeten weten! Hoe vaak heeft hij die teksten niet gebruikt?

God leest zijn gedachten hardop. “Deze teksten heb jij niet zo vaak gebruikt, Piet. Want het liefhebben van je naaste is niet echt jouw beste eigenschap. Weet je wat je wel gedaan hebt? Je bent op mijn rechterstoel gaan zitten. Terwijl ik in de Bijbel duidelijk zeg: ‘Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld worde’, ben jij toch mensen gaan veroordelen. En dat je mensen hebt aangesproken op zonden, prima, niks mis mee. Maar jij hebt de deur dichtgegooid voor een ieder van wie jij maar het idee had, dat die niet geloofde op de juiste manier. Op jóuw manier. Jij hebt een interpretatie van de Bijbel gemaakt en jouw hele omgeving moet aan jóuw maatstaven voldoen. En anders wil jij geen contact meer. Daar heb je veel verdriet mee veroorzaakt.”

Piet voelt zich klein worden. En onzeker. Maar… Hij had toch de beste bedoelingen? Hij wilde toch, dat de Ware Leer gepredikt zou worden? De zuivere leer? Dat mensen in zijn omgeving zich aan Gods Woord zou houden? En ja, op het moment dat men niet naar hem luisterde – hoe veel brieven hij ook schreef met Bijbelteksten – dan had hij het op een gegeven moment voor gezien gehouden.

God leunt achterover in zijn bureaustoel en kijkt Piet met zijn vriendelijke ogen aan. “Ik wéét, dat je goede bedoelingen had. Ik wéét, hoe je je best hebt gedaan om mij te eren en te dienen. Maar je hebt de plank misgeslagen. Twee van je kinderen zijn gescheiden en daarom wil je geen contact meer met ze hebben. Weet je waaróm ze gescheiden zijn? Je oudste dochter is door een hel gegaan in haar huwelijk. Om haar kinderen heeft ze haar vuile was binnen gehouden. Maar ze heeft vaak genoeg tot Mij gebeden om een wonder. Om dit huwelijk tóch te laten slagen. Haar man mishandelde haar en haar kinderen. Wist je dat? Zij had jou heel hard nodig in die moeilijke tijd. Maar jij vond dat ze bij haar man hoorde te blijven. En jij hebt het contact verbroken. Ook heb je je vrouw verboden om nog langer met haar om te gaan. Wanneer heb je je vrouw voor het laatst diep in haar ogen gekeken? Zie je dan niet haar verdriet? Omdat ze haar kinderen niet meer mag zien? Je zoon, die homoseksueel is, weet je hoe hij worstelt met zijn geaardheid? En je jongste zoon, die zich heeft aangesloten bij een andere kerk, omdat hij zich daar beter thuis voelt, weet je hoe erg hij het vindt, dat jij hem niet meer wilt zien? Je bent star. Een fundamentalist. Fanatiek. Maar zonder liefde, mededogen en erbarming met je naaste.” God stopt hier even met praten en neemt een slokje water.

Piet houdt zijn hoofd gebogen. Hij ziet het allemaal in. Wat heeft hij liefdeloos gehandeld! Altijd zijn gelijk willen hebben. Het Woord van God heeft hij als wapen gebruikt. Elke zondag als hij weer een preek had gehoord, toetste hij deze aan de leer. Had de dominee ook maar iets verkeerds gezegd? Zo ja, dan kon die dominee onmiddellijk een boze brief krijgen van hem!

Dan barst hij in snikken uit. “Ik heb het allemaal fout gedaan. Wat ben ik stom geweest! Stuur me maar naar de hel, want dat heb ik verdiend!”

God staat op. Hij loopt om zijn  bureau heen en slaat Zijn arm om Piet heen. “Nee. Jij gaat niet naar de hel. Je hebt je best gedaan. En daar gaat het om. De beste intenties had je. Net als heel veel andere mensen die hebben. Ja, je hebt fouten gemaakt. Net als iedereen die maakt. Maar ondanks je fouten houd ik wel heel veel van je. Je bent Mijn kind. God is liefde. Ik ben liefde. En ik zie aan jou, dat jij niet langer denkt dat je de wijsheid in pacht hebt. Liefde. Dat is het belangrijkste.”

Piet doet zijn ogen open die nat zijn van tranen. Verbaasd ziet hij de vertrouwde print van het bloemetjesbehang van zijn slaapkamer. Hij ziet de linnenkast. Zijn nachtkastje. Als hij zich omdraait, ziet hij het slapende gezicht van zijn vrouw. Het mooiste gezicht dat hij kent. Zachtjes drukt hij een kus op haar wang. Verbaasd slaat ze haar ogen op.

“Vandaag wordt een belangrijke dag. We gaan al onze kinderen bellen om ze uit te nodigen voor Kerst,” zegt Piet. Een hemelse glimlach is zijn beloning.