Ik ben een moordenaar

'Hoe ga je ze dan doodmaken pappa?'
'Dat weet ik nog niet jongen, laten we eerst maar iets vangen.'

Ik ben niet meer zo’n visser. Vroeger wel. Om zes uur in de ochtendmist op grote karpers vissen. Prachtig. Iedere vangst begon met een gevecht tussen man (jochie) en vis. Totdat de puberjaren aanbraken en ik liever hengelde naar de aandacht van mooie meisjes. De visspullen gingen van schuur naar zolder en de hengels vingen alleen nog stof.

Ik denk dat iedere zoon op een gegeven moment aan zijn vader vraagt om samen te gaan vissen. Die van mij dus ook. We kozen voor een speciale visvijver. Dan hoefde ik geen vergunning te kopen en ook alle visspullen waren gewoon te huur. Als je veertig euro’s op de bar gooide, kreeg je twee hengels, een schepnet, een leefnet en een bak wormpjes. Wij zouden samen die forellenvijver wel even leegvissen.

Na twintig minuten kwam er een jongen met een petje langs. Hij zag ons turen naar twee dobbers waar natuurlijk geen enkele beweging in zat. Waarom we de lijn niet opdraaiden. Ingooien, opdraaien, dat was veel beter. Hij reeg verse wormpjes aan de haak en we deden een nieuwe poging. Ingooien, opdraaien. En verdomd… 'Pappa! Beet!' Mijn kleine jochie had ineens een dikke forel aan de haak.

Het was de eerste van een kwartet forellen. Alle vier mochten ze mee naar huis. Ze moesten alleen nog even doodgemaakt worden. Even. Tijdens het vissen had ik de kunst gelukkig al afgekeken bij mijn buurman, die met een ijzeren staaf, gewikkeld in een handdoek, de vissen een korte, ferme klap op het hoofd gaf. Hoe moeilijk kon het zijn. Ik had alleen geen ijzeren staaf meegenomen.

In de tas zat een pakje Sultana, portemonnee, mobiel, twee bananen, een handdoek en een bidon met ranja. Die laatste werd het moordwapen. Al was familie forel het daar niet mee eens. De korte klap werden er twee, drie, vier, vijf. Soms dacht ik even dat-ie dood was, maar als ik hem dan weer in het gras legde, begon hij toch te spartelen. Weer slaan, bloed uit het oogje, het werd een drama. Vier vissen werden gruwelijk mishandeld met een bidon Karvan Cevitam door een man van 35 die steeds radelozer werd.

Ik denk er nog vaak aan terug en heb er zelfs slecht van geslapen. Ik vond het niet alleen zielig voor de vier onfortuinlijke forellen, maar wat te denken van mijn zoontje. Die zag zijn vredelievende vader als een gek tekeer gaan met een bidon op een vis. Ik vroeg of hij het zielig vond. 'Een beetje', zei hij flink. Ik legde hem uit dat het nog veel zieliger was als ik ze niet meteen dood zou slaan. Ik deed stoer, maar geloofde mezelf niet. Ik heb vier vissen beestachtig vermoord. Ik kon wel janken.