De goorheid van tweedehands schoenen

De vlooienmarkt blijft een bijzonder fenomeen. Het is al bijzonder genoeg dat er overal in Nederland tweedehands markten zijn, waarvan de openbare markt op Koninginnedag wel de bekendste en vrolijkste van allemaal. Maar er zijn ook mensen die van ver komen om steeds weer hun oude troep uit te stallen. En troep, dat is het. Grote beurshallen vol met uitgestalde waren zijn net als een grote Indiase vuilnisbelt waar de straatkindertjes tussen zwerven. Alleen de stank ontbreekt. Maar voor wie goed zoekt, zitten er altijd kleine schatten tussen.

Een boek, een dvd’tje, het zijn leuke vondsten en leuke hebbedingetjes tijdens de zoektocht door een rommelmarkt. “Wat ik zie wil ik hebben en wat ik nodig heb is nergens te zien”. Zomaar een quote van Acda en de Munnik, die steeds weer toepasselijk is voor wie snuffelt tussen bergen vol tweedehands zooi. Maar er is een keiharde grens van koopwaren. En die grens in tweedehands kleding.

Vlooienmarktkleding is vies. Heel vies. Of het nou op de grond ligt of aan een rekje hangt, of het er prachtig uitziet en nog zo goedkoop is, het blijven supergore stofbalen die door vreemde mensen zijn gedragen. Die mensen hebben erin gelopen. Ze hebben erin gezeten. Ze hebben gezweet in shirtjes, scheten gelaten in broeken, blaarvocht achtergelaten in schoenen. Allerlei lichaamssappen hebben zich wasbeurt na wasbeurt opnieuw vermengd in de vezels van de kledingstukken. Wie koopt zoiets?

“Maar ze zijn toch wel gewassen voor ze daar verkocht worden?” Dat mocht je willen. Een blik op de mensen die op hun klapstoeltjes achter hun waren zitten, leert dat het gevarieerd volk is. Trainingspakken met vette vingers van de middagsnack, kampers met geelgerookte gebitten, vrouwen met baarden en rouwnagels, boeren met versleten broeken, lieve gerimpelde oude mensjes met uit de hand gelopen hobby’s. Her en der staat een hondenhokje met een klein keffertje erin, die tevreden op een bot kluift en zijn speeksel blij uitschudt op de dichtstbijzijnde spulletjes. Dat volk verkoopt kleding. En schoenen.

En dan is het nog de vraag wanneer zo’n kledingstuk voor de laatste keer is gewassen! Is het gebeurd toen het kledingstuk voor de eerste keer werd aangeleverd? Hoelang hangt het er dan al? De kledingstukken worden niet zoals bij de winkels keurig in plastic verpakt en aan hangrekken vervoerd, zodat ze niet zullen kreukelen. Een onverkocht jasje gaat van doos naar doos, van schuur naar schuur, in aanhangers en stoffige kofferbakken. De mufheid straalt eraf en de doorgaans middelmatige verlichting in de beurshallen maakt zo’n kledingstuk er niet beter op.

En voor wie al smetvrees krijgt bij het idee aan een kledingstuk waarin alle lichaamssappen vermengd zijn geweest, moet zeker niet verder lezen. Het enige wat nóg erger is, zijn tweedehands schoenen. Schoenen zijn gevormd naar de voeten van de eigenaar, met alle eeltknobbels en behaarde tenen op de koop toe. In schoenen is nog meer gelopen en geruft door mensen die al dan geen sokken hebben gedragen. Met name de dameshakjes zijn vreselijk; de voeten die hierin hebben gezeten, waren bloot of slechts door een dunne panty gescheiden van de binnenkant. Vergeelde zooltjes, vochtcirkels van de blaren op de hak of in de teen, de geelbruine verkleuring in de binnenzooltjes. Een schoen kan gewassen worden, maar zal er nooit schoon genoeg uitkomen.

Vlooienmarkten. Kleine verborgen schatten, maar vooral heel veel troep. En waarom noemen ze het eigenlijk een vlooienmarkt? Eén ding is zeker. Vlooienmarktkleding bezorgt je de kriebels.