De buren

mauriceJJG_columniconOver openhartig gesproken. Ooit, toen ik nog hoofdhaar had, stond ik één uur te vroeg voor een bedrijf waar ik wel wilde werken. Het was een groothandel in kaas en melk. Het gesprek was mede geregeld door het hoofd inkoop van het hotel waar ik stage liep, dus dat vergrootte mijn kans natuurlijk. Omdat ik zo vroeg was en men met mij geen raad wist, kreeg ik alvast een rondleiding door het bedrijf.
Het sollicitatiegesprek zelf was de meest bizarre die ik in mijn jonge carrière als sollicitant heb mogen meemaken. Eérste vraag was of ik een relatie had, met als vervolgvraag: waarom niet?
Het gaat helemaal niemand wat aan of ik een relatie heb of niet, toch? En toch gaf ik antwoord. Gretigheid?
Je zou zeggen dat ik er wel van geleerd zou hebben. Niets is minder waar.

Het was tegen het middaguur dat ik 'lawaai' hoorde op de trap. “Zal ik het verlengsnoer er even insteken, schat?”
Het was benedenbuurman Piet die blijkbaar zijn vrouw Riek een handje hielp met het schoonmaken van de trap. Het verlengsnoer was nodig omdat je zonder niet alle trappen kunt bereiken met de stofzuiger. Als men de trap schoonmaakt, dan doet men het bij mij op de trap gelijk goed. Later leerde ik dat men zelfs het 'stoepje' voor de deur met regelmaat ontdoet van slingervuil van anderen. De benedenburen hadden nog wat tegoed van mij. Een vuilniszak. Klinkt onzinnig, maar niet in mijn ogen. Als ik iets leen, dan wil ik daar verlost van zijn. Van lenen komt wenen en als je iets leent, dan ben je een soort van 'bezit' van iemand.
Hoevaak is het mij niet overkomen dat iemand zei: “Weet je nog dat ik je dat en dat leende? Laat maar zitten, maar zou ik..”
Neen. Niet mijn ding. En zeker niet om een vuilniszak.

Ik boog ver over de reling heen en riep hard (maar niet te hard natuurlijk): “Volgende keer zal ik het doen, buurman!” Buurvrouw Riek drukte met haar vochtophoudende voet de stofzuiger uit. “Wat buurman?”
“Ik hoorde vreemde geluiden, dus kwam even kijken. Maar zie dat het goed volk is.”
“Woon je er al?” Wilde Riek weten.
Alsof ze dat niet wist. Beetje vragen naar de bekende weg.
Ik beaamde het en wilde me al weer terugtrekken in mijn kasteel. “Heb je zin in een bakkie?”
Gelijk zei ik ja. Dit was de kans om bij de meest nieuwsgierige buren op audiëntie te komen zodat ik niet alle buren af hoefde te gaan.
“Even mijn sleutels pakken.” Ik liep weer naar binnen, scheurde een vuilniszak van de rol af, pakte mijn sleutels en schoot in mijn teenslippers. Hoe ik eruit zag boeide me niet zo. Het was een hoody met een zwarte trainingsbroek van de Zeeman en mijn blote voeten gestoken in badslippers. Tenue campingsmoking, zoals ik dat noem.
Binnen twee minuten stond ik bij hun voordeur. Op hun vloer lag parketvloer. “Eigenhandig gelegd”, zei Piet trots zijn kin naar de vloer wijzend.
De deur sloot zich achter me. En ik waande me in een andere wereld. Jaren eerder had ik zoiets eerder meegemaakt. Even is de wereld er niet meer en stap je in een soort van sprookjeswereld.
“Wil je gewone koffie of cappuccino?” Onderbrak Riek mijn gedachte met een glimlach. Ze was zo'n lekkere gezette Amsterdamse met kort geknipt en tweekleurig haar. Haar tongval was niet Jordanees, maar zo wilde ze het wel laten klinken. Piet had daar ook een handje van.
“Laat ik maar duur doen en voor de cappuccino gaan”, poogde ik grappig te doen. In een flits was Riek verdwenen en stond ik met Piet in een zelfgecreëerde sprookjesruimte. Overal wat vertimmerd was, was zelf gedaan. Jaren lang van sparen en verzamelen was erin gestoken. Alle draden, toeters en bellen waren achter een houten wand verstopt. En overal was wel een afstandsbediening voor.
“Je zult het maar moeten bijhouden!” Riep ik verbaasd uit. Het duizelde voor mijn ogen.
“Dat doen we samen, zal ik je de rest even laten zien?” Zei Piet vol trots.
Hoe kon ik weigeren? Vanuit de slaapkamer werd ik aangestaard door een dikke rode kat die als een koning de boel strak in de gaten hield. Er zat een heel plan achter de inrichting. Niets viel uit de toon. Het was licht, volgebouwd en toch straalde het sfeer uit. Hoe weet ik niet, maar ik werd er heel ontspannen van.

Toen we eenmaal zaten kwam de schichtigste kat (er waren er dus twee) naar me toe, sprong naast me op de rieten tweezits en eiste gelijk mijn aandacht.
De koffie, uit een cupje volgens mij, smaakte als uit een cupje. De schuimlaag was lekker stevig, dat dan weer wel.
Ondertussen verhaalde Riek en Piet over hun vakanties. Want zo waren ze aan al die aandenken gekomen die – waar je ook keek – aanwezig waren. En ze vertelden over de buurt, wie er op hun katten paste als zij op vakantie waren. Wie in de buurt op vakantie waren en wie op hun huis paste als zij op vakantie waren.
Al met al waren ze veel en vaak op vakantie. En niet een lullig weekend, neen, weken! En ondertussen werd er op hun katten gepast. Hun vaste buurmeisje was helaas zelf op vakantie.

Voel jij als lezer al nattigheid? Ik voelde het al klotsen tussen de enkels en mijn knieën, zeg maar.

Quid pro quo, Clarice” (The Silence of the Lambs, 1991)

“Wel fijn dat je werd geholpen met verhuizing, hè?”
“Wie waren die twee dames, familie?”
"Heb je meer zussen en broers?"
“Woon je alleen?”
“Heb jij huisdieren?”
“Je bent vaak weg. Drukke baan?”
"Ken je je echte vader wel?"
"Hoe kom je aan dat oor? Hoor je daar mee?"
"Lust je een koekje?"
“Hou je van muziek?”
“Ga jij nog op vakantie?”
etc.

Versuft stapte ik na een uur mijn kasteel weer binnen. De telefoon ging.
“Ik heb ze toch niet mijn telefoonnummer gegeven?” Vroeg ik me daadwerkelijk af.
Op het scherm zag ik dat het Moederlief was. “Hoi ma. Is het goed als ik je over een halfuurtje terugbel?? Luv joe toe!!!!”