Kanker is geen cadeau

Op een zondagavond belde mijn moeder. “Hoe gaat het?”, vroeg ik terwijl ik de pasta omschepte. “Niet zo goed, ik voel een knobbeltje in mijn borst. Ik denk dat het mis is.”, zei ze op een rustige toon. Twee dagen later bevestigde het ziekenhuis de door mijn moeder gehuldigde stelling dat “moeders altijd gelijk hebben”. Borstkanker. Eerder las ik dat sommige spirituele types, zoals Yvette, menen dat kanker een cadeau is. “Om kanker te kunnen genezen moet je bepalen welke relatie je met kanker aangaat.” Wat een gelul! Cadeau? Tsja, we waren verrast, maar verre van aangenaam.

Een onzekere week, waarin gewacht moest worden op verdere uitslagen, volgde. Zeven dagen waarin onmacht, woede, verdriet, onzekerheid en hoop om voorrang vechten. Een week waarin je nare gedachtes, als Jehova’s, buiten probeert te houden. Helaas kreeg het doemdenken soms een voet tussen de deur. Rillingen liepen over mijn lijf wanneer ik dacht nog voor mijn dertigste wees te zijn. Natuurlijk, ik sta al enkele jaren op eigen benen, maar er zijn nog boeken te schrijven en kleinkinderen te maken. De gedachte dat dergelijke gewenste hoogtepunten zonder mijn moeder zouden gebeuren stemde droevig.

Groot was de opluchting toen het ziekenhuis informeerde dat het tumor van mijn moeder goed te behandelen was. Wel zou er een zware chemokuur nodig zijn. Mijn moeder zou dus binnen enkele maanden door het leven gaan als de slanke variant van Sugar Lee Hooper. Onwerkelijk, maar toch een opluchting. De eerste chemotherapie vond plaats op een donderdagochtend. In alle vroegte liepen we de behandelkamer binnen. Op het bed zat een kalende man met een grijze baard in kleermakerszit De Telegraaf te lezen. Zijn nonchalante houding was rustgevend en kalmerend. Hij leek een beetje op NRC-columnist Henk Hofland, maar dan jonger. Ik schatte hem 55.

Mijn moeder ging op het toegewezen bed zitten en er ontspon een gesprek tussen haar en de man, die Frank bleek te heten. Het bleek dat dit Franks zesde en laatste kuur was. Reden voor de chemodebutant om vragen te stellen over zijn ervaringen. Een opgewekte Frank vertelde openhartig over de lang weggebleven kaalheid, zijn geringe misselijkheid en afwezigheid van spierpijn. Soms probeerde Frank zijn krant verder te lezen, maar het gesprek kabbelde voort. Over infusen, ingespoten chemicaliën, injectienaaldtechnieken van zusters, bijwerkingen en ziekenhuisvoedsel. Geamuseerd hoorde ik het gesprek aan, dat af en toe een macaber bieden en loven over de duur van ziekenhuisopnamen en het aantal te slikken medicijnen was. Mijn moeder vertelde over het proces dat zij was doorgegaan en de opluchting die zij voelde toen bleek dat de ziekte goed behandelbaar was. “Die mazzel heb ik dan weer niet”, zei Frank.

Er viel een korte stilte. Wij waren ervanuit gegaan dat de opgewekte man op het andere bed zijn ziekte bijna had verslagen. Helaas, de ziekte was niet meer te overwinnen. Van de slokdarm waren er uitzaaiingen naar lymfeklieren en lever. “In mei hebben de doktoren mij 2 weken tot 3 jaar gegeven”, zei Frank over zijn toekomst. Naast zo’n verhaal leek mijn moeders ziekte even niet meer dan een stevig griepje. Wat zeg je tegen een relatief onbekende die zojuist heeft verteld dat hij niet lang te leven heeft? Gelukkig wist Frank het gesprek prima op gang te houden. Wij vroegen hem naar zijn omgang met de ziekte, zijn familie en vrienden. De confrontatie met de tijdelijkheid van het bestaan was voor Frank geen reden om het leven niet te vieren. Zijn houding deed denken aan de uitspraak van de Griekse filosoof Epicurus: “Zolang ik er ben, is de dood er niet en als de dood er is, ben ik er niet.”

Frank vertelde dat hij de dood niet vreesde, maar het vreselijk vond voor zijn vrouw en dochter. Even slikken, een kind in het spel. Zijn dochter bleek vijftien te zijn. ”Een rotleeftijd”, aldus Frank. Hij stelde dat zijn dochter op hem leek en dus ook rustig op de situatie reageerde. Hoe dan ook, Frank had, of beter gezegd heeft, een mooi leven. Zijn ziekte staat zijn wekelijkse bezoek aan de stamkroeg niet in de weg. Kroegmaten vielen stil wanneer hij binnenkwam, maar humor bleek de beste manier om het ijs te breken. Doordeweeks werkt Frank gewoon door. Hij heeft een eigen verhuisbedrijf. Stilzitten is niets voor hem, bovendien moet het geld binnen blijven komen, want om je als kleine zelfstandige te verzekeren tegen inkomstenderving is onbetaalbaar. De verhuizer verhaalde over hoe klantbezoeken steeds zwaarder vallen. Dat hij een keer trap moest lopen, omdat de lift in het appartementencomplex defect was. Na enkele tussenstops hijgde hij voor de galerij nog even uit. “Ik was bang dat die mensen op de galerij stonden en dat ik dat hele end in een keer moest lopen.” Zijn vermoeden was terecht. Het te verhuizen echtpaar stond op de galerij. “Kom ik daar aan, zeggen ze doodleuk dat er een goederenlift is naast hun appartement.” Een lach volgde.

Frank excuseerde zich, hij wilde nog even naar buiten, voordat de volgende chemo hem 4,5 uur aan het bed zou kluisteren. Buiten ging hij roken – “waarom zou je nu nog stoppen” – en zijn 88-jarige ‘vriend’ opzoeken. Een man die ook regelmatig in het ziekenhuis lag en tijdens het roken volgens Frank louter klaagde over het ziekenhuispersoneel. Zo werd hij laatst anderhalf uur later geholpen dan gepland. De man foeterde dat hij “niet snel klaagt, maar dat hij niet voor niets om half 12 naar het ziekenhuis was gegaan”. Frank had geantwoord dat de beste man “niks anders had gedaan dan klagen, bovendien: waar moet je als 88-jarige nog heen?”. Nee, Frank hield niet van gezeik. Dat trof, mijn moeder ook niet. Gelukkig was het mijn moeders kamergenoot vooral opgevallen dat mensen enorm aardig zijn. Zo had de stamkroegbaas aangeboden om gratis verhuiswagens rond te rijden.

Na zijn rookpauze ontving Frank bezoek van één van zijn collega’s voor een werkbespreking. Een man met een typisch Nederlands hoofd, allicht met een typisch Nederlandse naam. Hoe we erop kwamen weet ik niet, maar er ontstond een gesprek over de houdbaarheid van het Nederlandse zorgstelsel. Beide chemopatiënten waren van mening dat je “het oprekken van levens ter discussie mocht stellen”. Mijn moeder merkte op dat “Franks behandeling ook wel niet goedkoop zou zijn”. Toch was ze van mening dat, gezien zijn leeftijd, de behandeling verdedigbaar is. Na het bespreken van enkele medisch-ethische dilemma’s was de gezamenlijke conclusie in ieder geval dat je “na een bepaalde leeftijd moet kunnen overwegen om de stekker eruit te trekken”. Voor Frank een reden om zich tot zijn collega te wenden. “Luister Jan, volgens mij heb jij nu wel genoeg jaren rondgelopen.” Buldergelach volgde. De steriele ziekenhuiskamer had even de sfeer van een gezellige stamkroeg.

Tien minuten later was mijn moeders behandeling klaar. Ik bedankte Frank voor de ontmoeting in het besef dat ik hem waarschijnlijk nooit meer zou zien. De humoristische kale strijder zal het gevecht met zijn ziekte onherroepelijk verliezen, maar heeft in ieder geval mijn hart gewonnen. Frank begreep het beter dan Yvonne. Kanker is niet leuk, het leven wel. Hoe je tegenover kanker staat maakt soms geen fuck uit voor je overlevingskansen, maar je kunt de gegeven tijd zo leuk mogelijk invullen. Ik zou er veel voor over hebben om mijn moeder een zware tijd te besparen. Maar zo werkt het niet. Nee, kanker is nooit een cadeau, maar mijn ontmoeting met Frank was dat wel. En mocht zijn dochter ambities hebben als ondernemer, dan hoop ik dat vaders ook altijd gelijk hebben. Dan zal ik eenieder adviseren haar diensten in te huren. Plezier en werklust gegarandeerd.

Tim twittert ook.