De voordelen van een stapelbed

Nieuwsgierig kijken mijn zussen en ik toe hoe mijn vader het ijzeren stapelbed in mekaar zet. Het nieuwe bed voor mijn zus en mij. Natuurlijk mag zij het bovenste bed hebben, want zij is de oudste. Je kan maar beter het oudste kind in een gezin zijn, dan krijg je alle privileges. Mijn moeder snapt mijn teleurstelling wel en probeert de voordelen van het onderste bed op te noemen. Ik kan er zelf maar eentje bedenken: ik hoef niet mijn bed uit te klimmen om mijn bril op een veilig plekje neer te leggen. Verder vind ik het gewoon stom.

Eerst sliepen mijn zus – die maar zestien maanden ouder is dan ik – en ik samen op onze grote slaapkamer. Mijn kleine zusje – bijna vier jaar jonger dan ik - sliep op het kleine kamertje naast dat van ons. Nu is mijn moeder zwanger en moet dat kleine kamertje ingericht worden als babykamer en komt mijn zusje bij ons op de kamer. Het is een fijne, grote kamer. Veel speelruimte. Ik speel dan ook graag boven met mijn poppen. Soms mag mijn zusje ook meedoen. We slaan een gehaakte sprei om ons middel en voelen ons prinsessen in prachtige jurken. Om deze ruimte te behouden, hebben mijn ouders gekozen voor een stapelbed. Op zich wel slim natuurlijk.

Best gezellig, zo met z’n drietjes. We giebelen heel wat af. We vertellen elkaar verhalen. Mijn oudste zus speelt dan vals. ‘Zullen we elkaar verhalen vertellen?’, vraagt ze dan. ‘Dan moet jij beginnen, Trudy!’ Fantasie genoeg. ik vertel de gekste verhalen en mijn zusjes liggen soms dubbel van het lachen. Maar als mijn verhaal afgelopen is, blijkt mijn zusje in slaap gevallen en  heeft mijn zus geen inspiratie voor een verhaal en wil eigenlijk ook wel gaan slapen... Tuurlijk.

Op andere avonden doen we spelletjes. Dan neem ik bijvoorbeeld een persoon in mijn gedachten waar mijn zussen vragen over mogen stellen. Alleen gesloten vragen die ik dan met ‘nee’ of ‘ja’ beantwoord. Zoals: ‘Is het een man?’ ‘Is het familie?’ En ook altijd de vraag: ‘Is hij van de kerk?’, en ‘Woont hij in dit dorp?’ Degene die de persoon raadt, mag dan iemand bedenken. Natuurlijk speel ik wel eens vals. Als een van mijn zussen na drie vragen de persoon al raadt, dan zeg ik dat het antwoord niet goed is en verzin ik snel iemand anders. Soms zit er een unieke vondst bij. Sinterklaas. Of de koningin. Het duurt dan heel lang voordat zo’n persoon geraden is.

Als het Sint Maarten is, krijgen we van mijn moeder alle drie een kleine zaklantaarn voor in onze lampion. Dat gedoe met waxinelichtjes werkt toch niet; vorig jaar was mijn lampion al in de fik gevlogen nog voordat ik de straat uit was. Met zaklantaarntjes weten mijn zussen en ik ook allemaal spelletjes te bedenken: tekeningen maken op het plafond met de lichtstraal en de anderen laten raden wat het is. Woorden schrijven is ook leuk, maar daar kan mijn zusje dan niet aan meedoen, omdat zij nog niet kan lezen en schrijven.

Soms plaag ik mijn oudste zus. Dan ga ik op mijn rug liggen en duw met mijn voeten uit alle macht tegen haar bed bodem aan zodat haar matras omhoog komt. Ze schrikt zich altijd rot als ik dat doe. Eigen schuld. Zij wilde toch zo nodig in het bovenste bed slapen? Dan zal ze het weten ook. Eigenlijk ben ik al verzoend met mijn bed. Ik lig daar wel knus. Er zit een gat in de muur. Elke avond pulk ik daar wat gruis uit. Buurmeisje Ingrid slaapt aan de andere kant van de muur. Zij stimuleert me ook om door te gaan met het uithollen van dat gat, want hoe leuk zou het zijn als het gat door en door is? Dan kunnen we kletsen met elkaar en briefjes door het gat duwen. Soms klopt zij op de muur als ze in bed ligt. Dan doen wij dat ook. Klopt zij drie keer, dan doen wij dat ook. Of iets met lang en kort, snel en langzaam. De huizen zijn erg gehorig hier. Jammer genoeg horen mijn ouders dus ook bijna alles.

Toch laten ze ons meestal maar een beetje begaan als wij liggen te kletsen of giechelen in bed. We zullen uiteindelijk heus wel in slaap vallen. Maar dan wordt mijn broertje geboren. Het babykamertje ligt pal naast onze kamer, dus we worden gesommeerd om stil te zijn. ‘Sst, jullie broertje slaapt,’ sist mijn moeder vaak om het hoekje van de deur. Ook vanavond. Ze is al wel drie keer boven geweest. Maar zeg maar eens tegen drie meiden tussen de vier en de negen jaar, dat ze stil moeten zijn. Dat gaat eventjes goed. Dan hoor ik onderdrukt gegiechel van mijn zus en krijg zelf ook meteen de slappe lach. We proberen het geluid zo veel mogelijk te onderdrukken, helaas lukt dit maar ten dele. Weer moet mijn moeder naar boven komen om ons tot stilte te manen: “Toe nou, ik ben zo blij dat Harm slaapt, stil zijn en slapen nu! Of moet ik soms je vader naar boven sturen?”

In die tijd was dat de normaalste zaak van de wereld om je man ergens op af te sturen. Mijn vader was veel van huis, hij was schipper. Tijdens de weken dat hij van huis was, gebeurde er natuurlijk zat dingen waar mijn moeder boos om werd. Maar ze was pas écht boos als ze zei: “Dit ga ik wel aan je vader vertellen als hij weer thuis is, als je dat maar weet!” Ik herinner me ook nog een keer, dat mijn vader thuiskwam en dat wij naar onze kamer werden gestuurd. Mijn moeder had hem ditmaal heel wat te melden. Bang wachtten we ons oordeel af. Hij kwam boven en gaf ons alle drie een pak slaag.

Ook dat was normaal in die tijd. Dit gebeurde niet uit drift, maar gewoon een pak billenkoek omdat je je niet goed had gedragen. Je had het verdiend en het hoorde bij de opvoeding. Mijn pa gaf altijd drie klappen. En altijd op je billen. Niks traumatisch aan. Je wist donders goed dat je het had verdiend. Bij iedere klap kregen we ook een stuk tekst: ‘En voortaan… Klap… Luister jij gewoon… Klap… Naar wat je moeder zegt!... Klap… Begrepen?’ ‘Ja papa,’ antwoordde je dan braaf met twee woorden en dan was het weer achter de rug.

Mijn zussen en ik zijn het bezoekje van mama al weer vergeten. Wat begint met fluisteren gaat weldra over in praten en al gauw liggen we weer te giebelen en te gieren dat het een lieve lust is. Maar niet voor lang. De slaapkamer wordt met een ruk opengegooid. We schrikken ons lam. Pa staat in de deuropening. “Wat is dat hier allemaal?”, brult hij. ‘Straks maakt hij mijn broertje nog wakker,’ denk ik in een flits, maar ik peins er natuurlijk niet over om deze opmerking nu te maken. Straks, als hij weer weg is, dan moet ik dat wel even tegen mijn zussen zeggen.

“Je moeder gaat potverdorie drie keer naar boven om te vragen of jullie stil kunnen zijn! Wordt er hier nog geluisterd, of hoe zit dat?” Wij antwoorden niet. We slapen alle drie, als op commando. Ik houd mijn ogen dichtgeknepen om maar zo geloofwaardig mogelijk over te komen.

Papa loopt naar het bed van mijn zusje en trekt de deken weg. Ze krijgt drie klappen voor haar billen. Hij slaat haar trouwens een stuk zachter dan ons, maar dat komt omdat ze nog klein is. Dan klimt hij het stalen trapje van het stapelbed op om mijn zus drie klappen te geven. Al mopperend en scheldend. Nu ben ik aan de beurt. Ik maak me zo klein mogelijk en kruip zo dicht mogelijk tegen de muur aan met mijn hoofd onder de dekens. Pa dendert het trapje weer af, bukt zich en stoot ongenadig zijn hoofd tegen het bovenste bed. Hij vloekt. “En jou…”, zegt hij terwijl hij zijn hand tegen zijn hoofd gedrukt houdt, “jou krijg ik morgen wel!”

Het is nog wel vaker gebeurd dat mijn vader naar boven kwam om billenkoek uit te delen. Maar ik wist de dans altijd te ontspringen. En de volgende dag dacht hij er natuurlijk al niet meer aan. Ik had gewoon het beste en veiligste plekje dat er bestond: het onderste bed van het stapelbed.