Strandellende

Ik ben vorige zaterdag voor het eerst dit jaar naar het strand geweest. Ik ben absoluut geen strandliefhebber; ik ga veel liever een eind fietsen als het mooi weer is. Maar dit keer had ik mijn vrouw beloofd om mee te gaan, want zij is wel een strandliefhebster, maar ze had natuurlijk geen zin om alleen in die zandbak te gaan zitten.

Gelukkig wonen we redelijk dicht bij het strand, want je zult maar met de auto moeten. Als je er dan bent, kun je meteen terug en weer in de file gaan staan. Wij fietsen die elf kilometer altijd. Dus een beetje kwam ik ook nog aan mijn trekken. We gaan dan naar de ingang bij de Savornin Lohmanlaan in Den Haag. Het strand daar is redelijk rustig, want alleen insiders kennen die ingang. Er is een fietsenstalling bij de trap naar het strand. Onbewaakt, dat wel. Ik had de enorme tas achterop de fiets van mijn vrouw al gezien en wilde dus in die fietsenstalling de fietsen stallen, want ondanks de stralend blauwe lucht zag ik de bui al hangen.
‘We zetten de fietsen maar hier in de bewaakte stalling, Jan,’ zei mijn vrouw vrolijk.
‘Waarom niet bij de trap?’ De bewaakte stalling is onderaan het duinpad en van daar is het nog zeker vijfhonderd meter naar de trap en het is een klim, want je moet over het duin.
‘Het is heel druk nu, dus die andere is echt al vol,’ zei mijn vrouw resoluut.
Daar gingen we dus. De tas had een schouderband die zo lang was dat het ding tegen mijn hielen kwam en hij kon niet worden versteld. Ik moest hem dus ook bij de lussen in het midden vastpakken en dat was behoorlijk zwaar. Bovendien kwakte de tas bij iedere stap tegen mijn dijbeen. Puffend kwam ik bij de trap en zag dat er nog minstens tien plekken leeg waren in de fietsenstalling.
‘Waar gaan we zitten?’ vroeg ik nieuwsgierig.
‘Bij Nijntje is het wel rustig,’ zei mijn vrouw. Op dat strand hebben ze een aantal strandpalen met poppetjes erop. Nijntje was een van hen. Ik zette de tas even neer, deed mijn hand boven mijn ogen en zag heel in de verte iets dat op Nijntje leek. ‘Kut,’ zei ik hardop.
‘Zal ik de tas even dragen?’ vroeg mijn vrouw sociaal. Ze wist heus wel dat ik dat niet zou toestaan op een strand vol met mensen. Ik hoorde de opmerkingen al: ‘Wat een aso. Moet je zien. Hij laat zijn vrouw die zware tas sjouwen en meneer loopt zelf lekker met zijn handen in zijn zakken. Hij slaat haar natuurlijk ook regelmatig. ’ Zuchtend liep ik dus de trap af, het rulle zand in. Beneden aan de trap viel me trouwens wel een bordje op met de tekst: Burgernet, Gezocht: ogen en oren op het strand.
‘Jos, als je straks soms een oog of een oor ziet liggen, moet je even Burgernet bellen.’ Ik probeerde er maar een grapje van te maken, want tot nu toe had ik nog niet echt van mijn stranddag kunnen genieten.

Ik heb altijd mijn zwembroek al onder mijn bovenbroek aan als ik naar het strand ga. Dat scheelt een hoop gekloot met benen door pijpen. Bovendien ben je dan sneller in het water en dat was nu wel nodig, want het was al boven de dertig graden en dat gesjouw met die tas door het rulle zand had niet echt verkoeling gebracht. Ik was dus snel bij de zee. Ineens wist ik weer waarom ik toch liever naar het strand in Phuket ging. Nee, niet alleen vanwege de Thaise vrouwen.
Het moeilijkste is het lichaamsgedeelte net boven de zwembroek. Als dat eenmaal door is dan gaat het wel, maar voor het zover is. Gelukkig hielpen enkele kutknulletjes met kutballen me om dat proces wat te versnellen. Het waren tot mijn vreugd wel de enige kwallen in de zee.

Als je nat uit het water komt, is het een hele toer om op je badlaken te gaan liggen zonder zand aan je lichaam te krijgen. Het lukte me toch. Even laten opdrogen en dan smeren. Het blikje Cola Light uit de tas was nu nog niet zo warm dus dat ging meteen open. Toen ik een paar slokjes had genomen en het naar mijn zin begon te krijgen, schoot me iets te binnen.
‘Wat is dat eigenlijk voor een initiatief? Burgernet? Weet jij dat?’ vroeg ik mijn vrouw.
‘Als je naar het strand gaat, kun je je voor een dag opgeven bij Burgernet. Je krijgt dan van hen sms’jes als een kind de ouders kwijt is, of als er een weeralarm wordt afgegeven, wanneer het te gevaarlijk is om te zwemmen, of als er iets is gestolen.’ Ik zag het voor me. Het is stralend weer, maar er komt een sms’je met een weeralarm. Ineens springen er een aantal mensen op en gaan over het strand lopen gillen dat de mensen weg moeten. Wat denk je dat er gebeurt? Bij een vermist kind kon ik me nog wel iets voorstellen, maar een weeralarm?

Ik zat nog even over dat Burgernet te filosoferen, komen er ineens ongeveer tweehonderddertien meisjes uit de groepen zes, zeven en acht van de basisschool vlak langs mijn badlaken. Ze waren allemaal op weg naar de zee en renden. Ik zag door de vele zandkorrels in mijn ogen dat er ook een paar oudere meisjes bij waren. Begeleiding zeker. Maar zouden die paar oudere meisjes al die jonkies in de gaten kunnen houden? Mijn zojuist ingesmeerde lichaam had nu een laagje zand over de olie heen, de cola kon ik weggooien. Zand schuurt dan wel de maag, maar je krijgt er zo’n droge keel van en een stem als John Fogerty. Dan maar weer zwemmen. Gelukkig waren er nu niet alleen kwallen met ballen, maar ook tweehonderddertien meisjes van de basisschool in het water aan het spatten zodat ik nog sneller door was. Even later was mijn lichaam weer schoon, maar wat zou er gebeuren als de meisjes terugkwamen?

Toen ik terugkwam bij mijn vrouw en mijn badlaken, merkte ik dat er een grammofoonnaald naast ons was komen zitten. Ze had een vriendin bij zich, maar die hoefde niets te zeggen. Het ‘gesprek’ was wel interessant.
‘Achterlijk zijn ze, Nel. Ik zeg het je. Waardeloze ouders. Gisteren heb mijn Jan wel tien vermiste kinderen teruggebracht bij de ouders. En denk je dat ze dankbaar waren? Ze verwachten niet anders van een strandwacht. Overdag dumpen ze die kinderen bij de peuterspeelzaal, de crèche of de ouders, dus waarom zouden ze er op het strand wel op gaan passen? Daar zijn die strandwachten voor, vinden ze. Zij gaan zelf gewoon lekker op mobieltjes zitten te klootviolen. Wat een randdebielen heb je toch tegenwoordig.’

’s Avonds las ik dat er in 2012 al elfhonderd kinderen waren vermist op het strand en bij recreatiewater. Normaal zijn dat er ongeveer zevenhonderd. Zou dat echt alleen aan de iPad, de smartphone en de iPhone liggen? Die zijn er toch al langer dan dit jaar? Waarom dan nu ineens wel zo veel? Zouden die ouders echt zo nonchalant zijn? Ik weet nog wel dat ik ook altijd weg was op het strand toen ik zelf nog een klein kind was. En toen waren al die speeltjes er nog niet. Mijn ouders hoefden maar even de andere kant op te kijken en poef, weg was ik. Mijn oudste dochter hetzelfde. Het ligt dus vast niet alleen aan die speeltjes. Ik denk wel dat veel ouders van nu wat nonchalanter zijn. Maar toch is het gek. Juist om de kinderen niet kwijt te raken, staan die strandpalen op het strand. Nijntje en haar vriendjes zijn van ver al zichtbaar. Zeg dan tegen je kind waar je zit. Ieder kind kent Nijntje.
Wij zaten zaterdag al een uur op het strand toen onze jongste dochter en onze kleindochter van net acht ook naar het strand kwamen. We hadden gezegd dat we bij Nijntje zaten. Onze dochter zette haar fiets boven bij de trap waar nog aardig wat plaats was. Ze was nog bezig hem op slot te zetten toen haar dochter ons al gevonden had. Ze wist dat we bij Nijntje zaten.
Maar je moet je kinderen natuurlijk wel vertellen waar je zit. Of zet desnoods je mobiele nummer op de arm van je kind. Ik dacht daar niet meer aan, want ik was onder de douche bezig om het zand uit al mijn kieren en gaten te spoelen.