Zelfmoord | Een scène


It’s story time again

- Tom Waits

(Vorig deel)

Radeloos over wat hij moest doen en volstrekt eenzaam was hij één keer eerder geweest. Natuurlijk, hij had vaker momenten van twijfel, maar dat was niet zo erg. Wie niet twijfelt, denkt niet. Of andersom. Die ene keer vond zo'n tien jaar voor het moment in het ziekenhuis plaats.

Het grootste gedeelte van zijn vrienden begon aan de zogenaamde volgende levensfase. Trouwen, ver vooruit plannen, vaste banen, baren, koophuizen, conformeren aan het keurslijf. Een aantal leek zelfs gelukkig. Keith woonde op een rommelige zolder, was vier keer gestart met een wetenschappelijke opleiding, had er geen een weten af te ronden. Hij was niet ambitieus en had geen toekomstdromen. De financiële zorgen begonnen steeds vroeger in de maand de kop op te steken. Naar de buitenwereld wist hij zijn groeiende droefenis nog redelijk geheim te houden, zijn richtingloosheid vertaalde hij als een vrijbuiterschap. Een levensstijl die hem veel geluk en vrijheid zou bezorgen. Het tegenovergestelde was waar. Hij verkondigde het vol overgave, als een vrijgezel die de vrijheden van het vrijgezelle leven romantiseert. Een volledig sociaal geaccepteerde leugen.

Hij begon te drinken. Steeds vaker en steeds vroeger. Het verzachtte de pijn, soms. Op andere dagen, wanneer hij een kwaaie dronk had, maakte de alcohol alles erger. Op een avond zat hij thuis op de bank. Hij was in een redelijk humeur en wilde naar het café. Niet om dovend te drinken, dat kon hij veel beter alleen thuis doen, wanneer hij zich niet hoefde te verantwoorden. Hij was in een stemming om met vrienden luidruchtig te discussiëren, opzichtig te dansen en te flirten met alles met haar en borsten.

Hij belde zijn beste vriend, maar die wees het verzoek zonder veel omwegen af. Die wilde een avond met zijn vrouw op de bank zitten, omdat dat er zo weinig van kwam door hun beider drukke banen. Een andere vriend had een spelletjesavond met een paar bevriende stelletjes. Weer een ander was een beetje moe van de heftige week die hij achter de rug had. Hij belde bijna alle nummers uit zijn telefoonboekje, ook van hen die niet meer dan vage kennissen waren. Iedereen had een excuus of smoes, waarvan een groot deel gelingeerd was aan die volgende levensfase.

Per afwijzing brokkelde zijn goede humeur af. Met een fles wodka en een pak sigaretten liet hij zich in de bank zakken. De eerste paar borrels dronk hij nog uit een glas, daarna dronk hij rechtstreeks uit de fles. Hij goot een halve liter wodka achterover, rookte het halve pak sigaretten, voelde groeiende droefenis en besloot dat hij moest eten. Hij belde de pizzeria, maar zij wilden niets bezorgen voordat hij zijn pofbon zou hebben afgelost. Gefrustreerd hing hij op. Het was de enige pizzeria die poffen toestond. De afwijzing van de pizzeria brak iets in hem. Wanneer zelfs de pizzeria niet meer bij je aan de deur wil komen, dan ben je de eenzaamheid voorbij, ver voorbij. Hij at niets meer die dag. Hij dronk des te meer.

Hij was mistroostig en vervuld met zelfmedelijden. Zijn dronk was slecht en hardnekkig. In zijn hoofd groeide bij iedere slok het idee dat hij niets toevoegde. Vertroebeling, hij verloor zijn zicht op enig perspectief. Hij voegde niets toe en was schijnbaar niet in staat zijn leven te veranderen. Zijn leven was miserabel. Wat was zijn leven waard als hij er geen controle over had? Wat was zijn leven waard? Hij ontdopte een nieuwe fles en besloot naar buiten te gaan. Zonder reden, vluchten misschien. Hij realiseerde zich dat de kern van het probleem in hem zat en vluchten zinloos was, maar toch deed hij een poging. Als hij niet kon vluchten, zou hij het doven. Met alcohol. Hij zoop en wankelde zich een weg door de straten. Met iedere slok zijn malheur vergrotend, hoe sterk hij ook geloofde dat de wodka uiteindelijk zijn gedachten zou doven.

Maar het doofde niet. Integendeel. Langzaam begon het idee over zelfmoord zich in zijn hoofd te nestelen. Eerst als een gedachteflard, maar bij iedere slok werd de gedachte sterker, bij iedere slok werden andere gedachten verder naar de achtergrond verdreven. Zelfmoord. Het zou de verlichting en verdoving betekenen die de drank maar niet wilde bewerkstelligen. Waarom nog wachten? Wachten, doorgaan met leven zoals hij deed, er stond geen verandering op stapel. Waarom wachten? De enige reden om te wachten is de tijd hebben om een afscheidsbrief te schrijven. Hij had niemand om het aan achter te laten. Aan zijn vrienden? Zij zouden de brief waarschijnlijk niet eens vinden, te druk met stelletjesavond en scrabble. Waarom nog uitstellen? Hij moest eruit stappen. Dat was voor iedereen beter, vooral voor hemzelf. Hij voegde niets toe. Hij had niemand. Wie hij dacht te hebben, gebruikte ‘een beetje moe’ om hem te negeren. Het zou niet eens opvallen wanneer hij een einde aan zijn leven zou maken. Al lopend en zuipend belandde hij op een verlaten industriegebied, net buiten de stad. Hij sprak hardop tegen zichzelf op het moment dat hij tussen de grijze en verlaten gebouwen doorliep: ‘Ik voeg niets toe. Ik voeg niets toe.’

Terwijl hij liep, stuitte hij op rails. Het was half elf in de avond toen hij besloot dat het op deze rails zou gebeuren. Het was het eenzaamste moment in zijn leven. Op deze rails zou hij een einde maken aan zijn leven. Een einde aan ondoofbare eenzaamheid. Hij nam nog een paar grote slokken en smeet de fles weg, zo ver als hij kon. Het spatte uiteen op de tegels. Een kwartier later was er nog geen trein. Hij bleef de woorden in zijn hoofd herhalen. ‘Ik voeg niets toe’, maar de periodes tussen de zinnetjes werden langer. Zijn besluit niet minder sterk. Hij stond op de rails en wachtte op de trein, overtuigd dat hij niet zou wijken wanneer deze op hem afkwam. Hij wachtte op de dood. Tien minuten later was er nog altijd geen trein. De essentie van zelfmoord is de dood opzoeken, niet wachten tot het bij jou komt. Hij besloot te lopen. In de richting van waar hij verwachtte dat de dood aankwam. Zelfmoordenaars wachten niet op de dood, ze zoeken haar op, ze lopen haar tegemoet. Hij liep, strompelend. Tien minuten, misschien langer. Geen trein. Hij struikelde over een spoorbiels. Hij bleef een paar minuten liggen. Geen trein. Hij krabbelde overeind en liep verder. Hij bleef de trein tegemoet lopen; hij bleef de dood tegemoet lopen, maar ze kwamen niet. Beide niet. Hij liep, tot het spoor ineens ophield. Het was er niet meer. Niet eens een stootblok, het was gewoon afgelopen, ineens. Hij probeerde zich van zijn leven te beroven op een spoor wat niet in gebruik was. De situatie was belachelijk. Zo krankzinnig dat hij de humor ervan in begon te zien. Hij moest lachen, alleen maar heel hard lachen. En kotsen. Anderhalve fles wodka moest eruit. Hij kotste, viel voorover in zijn eigen plas braaksel en viel in slaap op het spoor wat zijn dood moest worden, maar uiteindelijk zijn redding bleek.