Twente, een ode

Een paar weken geleden kreeg ik opeens een idee: we gaan een midweek weg, samen. Vakantie moet je af en toe vieren, maar met pleegkinders in huis komt daar gewoonlijk weinig van terecht. Het was dan ook alweer een paar jaar geleden. Ik zag op mijn mail een aanbieding van een hotel waar we al veel vaker waren geweest en sloeg al aan het reserveren voordat ik met mijn vrouw praatte. Het enige wat ik hoefde te vragen was: mam, twee of drie nachten? Ze zit heel vaak exact op hetzelfde spoortje als ik, vraag me niet hoe ze dat doet. Ze wist direct waar het om ging. Drie nachten? Okee, is gereserveerd. Nog even betalen en dan gaan we.

We hebben al tijden een museumjaarkaart en waren van plan om toch minimaal twee, drie keer per maand naar een museum te gaan. Met name de kleinere zijn geweldig leuk. Nou, niet dus, er komt zelden iets van terecht, maar nu kon het. In Twente, even rondstruinen op internet en de dagen vullen zich als vanzelf. En we hadden ook nog prachtig weer, dus wie deed ons wat. Woensdag eerst van Almelo naar Harbrinkhoek, want daar is een paardenmelkerij met Haflingers. Prachtige paarden, uit Oostenrijk, bruin met witte manen en staart. Er liep een stel merries met veulens, dus dat was al een mooie binnenkomer. Wat steeds weer opvalt is de rust die de mensen uitstralen. Wij komen uit Midden-Nederland en echt druk is het hier toch niet, maar tijd voor een babbel met een wildvreemde is daar heel gebruikelijk, hier helaas veel minder. Het zou me niks verbazen als de mensen daar gemiddeld toch nog wat ouder worden dan hier. Of minder vaak naar de dokter moeten. Onderwijl was het net de week waarin de meeste bomen hun loof naar buiten knallen. Je kunt het bijna zien, zo snel gaat dat. Als je na een zonnige dag een foto van ’s morgens vergelijkt met eentje die op dezelfde plek maar dan tegen de avond is gemaakt geloof je je ogen niet. Op een dag? Ga weg!

We gingen verder, naar Delden. Daar hebben ze het Zoutmuseum. Zowat helemaal gerund door vrijwilligers. Dat gebeurt met lokale musea natuurlijk bijna overal, maar ik heb altijd respect voor de professionaliteit en het enthousiasme van die mensen. Vriendelijk, voorkomend, deskundig, wat je maar wilt. Uit dien hoofde zou je altijd naar kleinere musea gaan, we hebben wat dat betreft als zoveel leuks meegemaakt. Het zoutmuseum (u zegt: hee, dat hoort toch in Boekelo thuis? Is daar vlakbij, en in Delden begon het zoutverhaal echt) vertelt alles over de zoutwinning vanaf zowat 100 jaar geleden. De baas van het landgoed Twickel was nogal een ondernemend tiep, net als zijn voorvaderen. Hij liet diepboringen verrichten op zijn terrein naar

zoet water, maar wat hij oppompte was zout. Hij vond dat bij nader inzien niet zo erg, want zout is ook handel. Zoutwinning elders gaat nogal eens in mijnbouw, maar hier niet. Men boort een gat van 400 meter diep en zet er een dubbelwandige buis in. Tussen de twee wanden in gaat water naar beneden. Het zout lost op in het water, waarna het door de binnenste buis weer omhoog wordt gepompt. In de fabriek wordt het water verdampt waarna het zout overblijft. Wanneer een bron is uitgeput heb je onder de steenlagen een gat zo groot als een voetbalveld, enkele meters hoog, waar vroeger het zout zat. Men boorde gewoon een paar honderd meter verderop weer een gat en het hele verhaal begon opnieuw. Het hele proces wordt in het museum duidelijk gemaakt. In het museum hebben ze een grote collectie zoutvaatjes in alle denkbare soorten en maten, meestal van keramiek. Twee vrijende nijlpaarden van aardewerk? Hebben ze. Wat niet in de collectie past of dubbel is, wordt verkocht. Wij hebben even moeten zoeken, maar vonden iets dat echt superkitsch is: twee metalen colaflesjes in een stalen houder, de ene voor zout, de andere voor peper. Kostte 5,50 euro. Zinvol? Mooi? Bruikbaar? Neu, moet dat dan?

Op het landgoed wordt al heel lang hout gewonnen, veel eiken, maar ook douglas en andere houtsoorten. Een van de vroegere heren liet in 1770 een vaart graven naar de Regge in Enter, zodat hij transport had over water. Hij ging naar de Zaanstreek en kocht daar een zaagmolen die hij in onderdelen naar zijn landgoed verscheepte en daar weer opbouwde. Zo kon hij het hout van zijn landgoed verzagen, verpatsen en afvoeren. Toen de stoommachine zijn intrede deed stapte hij over van wind naar stoom, later gevolgd door electriciteit. De plaatselijke stroomboer kon blijkbaar niet genoeg stroom leveren, of het was te duur, maar vanaf 1920 had de eigenaar van Twickel zijn eigen aggregaat. De kop van de molen met de wieken is weg, maar het onderste deel draait nog steeds, met alle ouwe aandrijvingen, zoals reusachtige gietijzeren wielen met drijfriemen, een tandraddoorvoer voor de stammen en noem maar op. Prachtig om te zien. De molenbaas zet alles in gang, met de ouwe schakelaars uit de begintijd, de bediening gaat middels touwen die hier en daar uit de zolder naar beneden hangen. Het is dat mijn vrouw moe werd en weg wilde, maar ik zou daar een dag kunnen rondkijken. Dat ga ik ook zeker doen, deze zomer, op de motor, met zoonlief die constructies in eiken balken wil gaan maken en verkopen. Nou, die kan daar zijn hartje ophalen. Inmiddels staat naast het museumdeel een moderne zagerij, maar het door de wind laten drogen van het hout doet men daar nog steeds.

De dag erop gingen we naar het Bolletje museum in Almelo. Het is de oorspronkelijke bakkerij, eerst verkocht, later terug gekocht en helemaal gerestaureerd. Met name voor mensen van mijn leeftijd een feest van herkenning. Je hele vroege jeugd ligt daar uitgestald. Prachtig. Er was nog één museum te gaan, nl. het stadmuseum. Daar maakten we iets mee wat je niet verwacht. Het is een prachtig klein museum waar de beheerder ons verwelkomde, maar waar wij met zijn tweetjes de enige bezoekers waren. En maffe ervaring. In het museum werd enige aandacht besteed aan de vrijmetselarij in Twente. Er was een boekje te koop over dit onderwerp. Dat schaften we meteen aan, voor Bert die overal waar hij komt naar uitingen van deze tak van sport zoekt. Met name naar Het Oog.

Het waren een paar kostbare dagen. Goed weer, lekker eten en drinken, mooie dingen gezien. En fijne mensen, dat vooral. Niet om te slijmen, maar zie dit verhaal maar als een ode.

Aan Twente.