Het verloren meisje

Olson liep door de Albert Heijn. Het was vrijdagavond en hij had nergens zin in. Na een week hard werken was het hem gelukt om onder alle sociale verplichtingen uit te komen. Zijn vrienden dachten dat hij met zijn collega's naar een etentje buiten de stad zou gaan, en zijn collega's hadden zijn botte weigering om mee te gaan zonder erg veel tegensputteren geslikt. Voor velen van hen was het een kansje om zich van hun goede kant te laten zien, want de baas van de baas ging mee. En die besliste een heleboel als het om carrières ging. Olson wilde geen carrière. Hij wilde die vrijdag alleen thuiszitten en zo zinloos mogelijk zijn tijd verprutsen. En als dat moest inhouden dat hij er de rest van zijn leven ook mee vergooide dan was dat maar zo. Eerlijk gezegd kon het hem weinig schelen.

In de Albert Heijn was het opvallend rustig. Zonder inspiratie liep hij door de gangen op zoek naar iets te eten. Hij had al in gedachten wat hij ging drinken, in zijn karretje lagen twee sixpacks Palm en twee sixpacks Hertog Jan. Thuis stond nog een fles redelijke wodka om het op een goede manier af te maken. De lange rijen conservenblikken waar Olson naar stond te kijken leken de weg naar de ondergang te markeren, de manier om te voorkomen dat hij dood ging. Eten was voor hem een noodzakelijk kwaad. Een kompaan voor de drank. Een ongeïnteresseerde stuurman die hem wat gezondheid betreft behoedde voor een val in het ravijn wat alcoholisme heette. Soms kon hij staren naar dit soort dingen. Hij wist best dat hij niet heel goed bezig was, om maar eens een understatement te gebruiken. En hij kon zich daar wel eens zorgen over maken, maar niet vanavond. Resoluut mikte hij vier grote blikken in zijn karretje. Toe hij verder liep vertelde een vluchtige blik hem dat hij worteltjes met erwtjes, spinazie, nog meer erwtjes en asperges zou eten vanavond.

Olson vond het wel best. Hij gooide er voor de zekerheid nog een pakje aardappelpureepoeder bij. Dat zou wel gaan smaken. Thuis zou hij alles in een grote ovenschaal gooien, poeder erbij en maar laten sudderen. Vlees hoefde hij niet, het was in zijn ogen een zinloze toevoeging op de dagelijkse maaltijd. Nu het karretje vol genoeg was, was er weer die leegte, dat gevoel van zinloosheid wat aan hem knaagde.

"Sta je nu al weer te staren?"
De stem kwam links van hem. Hij keen en zag een meisje staan. Ze had ravenzwart haar en een vreemde combinatie van verschillende soorten kleren aan die in zijn optiek niet echt bij elkaar hoorden. Er was een zwart-witte panty, een kanten jurkje en een colbertje. Verder zag hij frutsels zo ver zijn oog reikte. Riempjes, strikjes en buttons. Veters en opgenaaide lapjes maakten van elk oppervlak een ongedurig samenspel van kleur en structuur. Eerst dacht hij dat er iets mis was, maar het meisje keek zo zelfgenoegzaam dat hij die gedachte onmiddellijk verwierp.

"Uhm, ja," zei Olson terug, "ik denk het wel. Ik ben me er nooit zo van bewust, maar ik heb wel vaker te horen gekregen dat ik dat doe. Hoezo?"
"Nou, je zag er zo verloren uit. En ik ben ook verloren. Ik hoopte dat je gevonden zou willen worden," antwoordde ze monter, "ik heb je al drie keer proberen te verleiden naar mij te kijken door in je blikveld te gaan staan." Ze deed een pas opzij om recht voor hem te komen.
"Dat is je nu gelukt." Olson produceerde een lachje.
"En toch kijk je dwars door me heen," zei ze met een blik die van alles kon betekenen, "alsof ik lucht voor je ben."
Olson haalde zijn schouders op.
"Ik denk niet dat ik het zo bedoel hoor."
Hij duwde zijn karretje naar voren en liep langs haar heen. Het meisje liep achter hem aan. Bij het brood stopte hij. Hij draaide zich om en keek haar nog een keer aan.
"Achtervolg je me nu?"
"Ik hoop van wel," ze keek in zijn karretje, "je kan al dat bier toch nooit alleen op?"
"Dat gaat wel lukken," zei Olson met een lachje. Hij knikte eerst naar haar, en daarna naar het bier in het karretje.
"Wat mij betreft drink je mee," zei hij op vlakke toon.
"Oh, gezellig!"

Zwijgend liepen ze samen naar de kassa's. Olson begon zijn spullen op de band te zetten, en het meisje stond met haar mandje achter hem. Ze begon met afrekenen toen Olson zijn tas al op zijn rug had.
"Ik zie je buiten, mijn auto staat hier om de hoek."
"Okee," zei het meisje blij, "ik wacht wel links bij de glasbakken. Daar kom je langs als je de parkeerplaats afkomt."

Olson keek haar nog een keer aan. En ging de winkel uit. Linksaf was naar de parkeerplaats. Maar hij had helemaal geen auto. Hij pakte zijn fiets en liep zo snel als hij kon naar de andere kant van de straat. Voor het meisje klaar was met afrekenen stond hij al een eindje verderop in de schaduw van de avond, onzichtbaar vanuit het verlichte winkelportaal.

Hij zag het meisje staan bij de glasbakken en hoopte dat ze snel door zou hebben dat geen van de auto's op de parkeerplaats haar op zou pikken. Ze zag er zo verloren uit.