De leraar en de dodelijke foto's

Het was moederdag. De dag waarop ik een reis maakte richting de demonen uit mijn verleden. Ik kwam graag thuis maar niet graag in mijn 'thuisstad'. Ik had te veel bruggen achter me verbrand, er waren daar te veel mensen die me tot de rand van de afgrond hebben gebracht. Mensen die me aan die rand hadden laten bungelen toen ik een uitgestoken hand nodig had. Ik was zelf de reden van mijn eigen ontsporing, en die mensen deden niets om me te redden. Nee, ze hebben goed aan me verdiend en toen de boel plofte hebben ze me keihard laten vallen.

Ik zat schuin tegenover hem. In eerste instantie gewoon een oude man die niks meer te vertellen had in de wereld. Uitgerangeerd zoals zovelen in onze maatschappij. En ik besteedde geen aandacht aan hem. Zoals gebruikelijk was ik verdiept in een boek. Toch was daar iets wat je het zesde zintuig kan noemen. Ik voelde dat hij naar me zat te kijken. Niet zoals andere mensen dat kunnen. Niet die afkeurende blik. Onderzoekend keek hij me aan.

Het is raar dat hij dit elk jaar deed. Op moederdag reisde hij vanuit wat hij liefkozend zijn onderduikadres noemde naar de stad waar zijn moeder nog steeds woonde. Hij zag er oud uit voor zijn leeftijd. De afgelopen jaren waren niet makkelijk geweest. Gevangen in het web dat liefde heette was hij gestruikeld over een jaloerse tiener. Hij was letterlijk gevlucht uit de stad die hem te schande had gemaakt. Hij had het achter zich gelaten en was weggegaan van al die mensen die hem nooit meer wilden spreken, die hun ruggen naar hem toe keerden als hij langs kwam lopen. Hij was dood, doodverklaard in de hechte sociale kring waarin hij zich altijd plezierig had gevoeld. En daarom kwam hij nog maar zelden 'thuis'.

Aan de andere kant van de coupé zat een jongeman. Keurig geknipt haar, overhemd en trui, een vroege dertiger op weg naar moeder. Hij had nooit contact met dertigers. En toch kwam deze jonge man hem bekend voor. Iets van vroeger was het, iets vervelends. Als hij in de ogen van de jongen keek zag hij het duidelijk. Dit was een van de slachters die zijn leven kapot hadden gemaakt, de ogen zeiden alles. Niet alleen als spiegel van de ziel maar als foto van het verleden.

Ik negeerde hem. Nee, ik probeerde hem te negeren maar blijkbaar maakte hij ergens een herinnering los. Dit was geen gewone oude man, dit was iemand van vroeger. Van mijn middelbare school weet ik weinig meer. In die tijd ontdekte ik de verlossende werking van drugs en de verlammende werking van alcohol. Ik verliet mezelf, of verloor mezelf, zonder te denken aan wat de gevolgen zouden zijn. Nooit had ik veel op met mijn eigen persoon, uiterlijk of karakter. Ik vond mezelf slap en zwak en dat probeerde ik te vergeten door te drinken. Ik probeerde mezelf stoerder te laten lijken door meer drugs te gebruiken dan de anderen.

Hij herinnerde zich het gesprek nog heel goed. De directeur had hem gevraagd even langs te komen. Dat deed de directeur wel vaker, even babbelen. Het waren altijd leuke gesprekjes, tot die ene dag. Er lag een grote envelop op tafel en de gezichten van de mannen aan de andere kant van de tafel stonden serieus.
"Ik heb Lon van de juridische afdeling erbij gehaald," de directeur knikte naar de zakelijk geklede man die naast hem zat.
"Had dat even gezegd," vriendelijk lachte hij, "dan had ik ook een stropdas om gedaan." Ondanks het lachje en de joviale sfeer greep er een ijskoude vuist om zijn hart. Tijdens het verhaaltje van Lon, vol met juridische termen en bedekkingen, kon hij alleen maar aan de vaalbruine envelop denken, en aan wat erin zat.

Ik staarde naar de man tegenover me. Er was een blik van herkenning in zijn ogen. Ik dacht dat hij me herkende, net als ik hem herkende. Een vage herinnering. Ik twijfelde of ik iets moest vragen? Misschien niet, ik ging er vanuit dat hij zijn redenen had om niks te zeggen. En toch zeurde er een stemmetje achter in mijn hoofd dat hij een bekende was. Geen vriend of oom, maar iemand waar ik een gedeeld verleden mee had. En dat verleden drukte nu zwaar op de atmosfeer in de kleine coupé.

Hoe dichter ik bij mijn reisdoel aankwam, hoe grimmiger ik me begon te voelen. Hij was het inderdaad. Een van de levens die ik in mijn woede kapot maakte. Ineens wist ik waarom ik de spanning in de coupé kon voelen. Het was dezelfde spanning die ik die middag in mijn lendenen voelde. De gloednieuwe camera van mijn vader voorzichtig uit het foedraal halend sloop ik verder. De gang was nauw maar leidde naar het walhalla van de voyeurs. Ik dacht dat niemand dit wist. Jarenlang was hier niemand geweest. Tot twee weken voor de bewuste middag een van de oud-leerlingen die ik kende vertelde dat deze plek bestond. Hij was er bij toeval op gestuit toen hij met een vriend weg vluchtte voor de conrector na een onschuldige inbraak in het scheikundelokaal. Ze hadden zich schuil gehouden in de gang tot de lessen weer waren begonnen.

Net toen ze weg wilden gaan, hoorden ze stemmen. Blijkbaar was er een opening tussen dit deel van het gebouw en de kleedruimten die bij het sportcomplex hoorden. Ze hadden afgesproken een keer vlak na een gymles terug te keren maar het was er nooit van gekomen. Nu kon ik genieten van hun toevallige ontdekking.

Hij was naar het sportcomplex gekomen omdat hij een einde wilde maken aan de situatie. Ze was te jong voor hem, en ze was een leerling van hem. Het kon niet, mocht niet en voelde te goed om er pragmatisch mee om te gaan. Elke keer als hij haar zag werd zijn hart bevangen door een onnozelheid die hem vroeg of laat in de problemen zou brengen. Ferm maar gevoelig bracht hij haar het nieuws. Ze hoorde het gelaten aan. Ze had het wel verwacht. Hun onmogelijke relatie moest stoppen. Alles wat ze wilde was een laatste kus, eentje waar ze van kon dromen in de eenzame avonden die nog zouden komen.

Het verbaasde me een beetje. Eerlijk gezegd was ik hier gekomen om foto's te maken van de meisjes uit mijn klas. Juist zij waren het die mijn leven tot een stille hel maakten. Niemand praatte veel met me, maar de meisjes konden hardop zwijgen. Als wraak wilde ik hun magere tietjes door heel de school hangen. Dat beschouwde ik als eerwraak.

Ik zag alleen Masja en biologieleraar vd Broeke. Ze stonden te praten, ik zag tranen in haar ogen. Toen boog hij zich naar haar toe. Ze kusten en ik maakte foto's. Haar betraande ogen gefixeerd op de zijne, hun monden in kleffe omhelzing. Ik was kwaad, een suffe docent kon wel een meisje uit mijn klas krijgen, en ik niet.

De foto's ontwikkelen in de donkere kamer van mijn vader was het mooiste wat ik ooit had gedaan. Ik vond het altijd een duffe hobby maar bedacht me ineens dat de uren die ik hier had doorgebracht met mijn pa niet voor niks waren geweest. Langzaam zag ik de betraande ogen van Masja uit het vage wit verschijnen. Ook mijn biologieleraar stond er té goed op. Ik lachte toen ik de foto's in de vaalbruine enveloppe deed. Ik kon deze foto's niet voor mezelf houden.