Steeds Asocialer

Een meisje zit in een volle bus. Op de stoel naast haar heeft zij haar tassen neergezet. Zij zoekt daarin naar haar mobiele telefoon.
Een man op krukken komt de bus binnengelopen. Hij wil naast het meisje gaan zitten, maar zij ziet hem niet staan. Ze merkt hem niet eens op. Daarvoor is zij te veel met haar mobiele telefoon bezig.
‘Zonder dat we het doorhebben, worden we steeds asocialer’, zegt de voice-over van de SIRE-reclame die ons nog vóór het massale gebruik van de smartphones wilde waarschuwen voor ons huidige gebrek aan aandacht voor de ‘echte’ wereld om ons heen.

Vorig weekend was ik met mijn voetbalteam in de Achterhoek. Wij zaten daar in een huis ver weg van de grote steden en ver weg van het bereik van onze smartphones. Er werd gedronken, gelachen, er werden gezelschapsspellen gespeeld en soms zaten we ouderwets gezellig met zijn allen naar hetzelfde televisiescherm te staren. Op de terugweg moesten we tanken in het centrum van Winterswijk. Er viel een doodse stilte in de auto. We hadden weer mobiel bereik, en stuk voor stuk zaten we op onze appels en frambozen te lezen wat onze andere vrienden dat weekend in de grote steden allemaal op de sociale netwerken hadden gezet. Zonder dat we het doorhadden, werden we terug in de echte wereld gelijk weer asociaal.

Het menselijk contact is weg, je ziet het overal. We ontwijken elkaar, we negeren elkaar. We moeten elkaar niet. Zeker niet ’s ochtends, wanneer grote getalen van ons tegelijk met de trein naar hun werk reizen.
Een stroom forenzen loopt de stationshallen binnen, de blikken strak vooruit. Uit de schappen van de Pers of uit de handen van een medewerker van Metro of Spits wordt een gratis dagblad geritst. Het verschil tussen die stalen schappen en de medewerkers valt amper op, en dat ligt aan alles.
Op het perron stelt iedereen zich netjes naast elkaar op. Schouder aan schouder, de ellebogen klaar om met elkaar de strijd aan te gaan zodra duidelijk is waar de deuren van de trein zullen stoppen. Als de trein twee minuten te laat is, kijken we onrustig en opzichtig naar de kant van het spoor waar de trein vandaan zou moeten komen, maar we vragen elkaar niets. Als de trein aan komt rijden, worden sommige ellebogen bang dat ze verkeerd hebben gegokt en zij lopen vast een stukje met de trein mee.
De deuren van de trein gaan open en iedereen verzamelt zich in ongeveer even grote kluitjes om de ingangen heen. De meesten van ons zijn vooralsnog niet zo asociaal geworden dat we niet even wachten tot iedereen is uitgestapt. Enkelen van ons zijn dat wel en zij dringen zich nog voor de start van de strijd naar binnen. Niemand zegt hier ooit iets van.
Eenmaal binnen zoekt iedereen naar een vrije zitplaats. Of eigenlijk naar twee vrije zitplaatsen. Vrije zitplaatsen naast een ander persoon worden standaard overgeslagen als de drukte in de trein dit toelaat. We willen niet naast iemand gaan zitten en we durven ook niet naast iemand te gaan zitten, want diegene vraagt zich dan vast af waarom je niet verder zoekt naar twee eigen vrije zitplaatsen. Sommige mensen sprinten haast alle coupés door, misschien wel in de hoop een eigen vrije coupé te vinden. Het lijkt vaak alsof ik de enige ben die dit raar en niet bijzonder sociaal gedrag vind. De schuldigen lijken het in ieder geval allemaal te doen zonder dat ze het doorhebben. Als ze het doorkrijgen, zullen zij het zelf vast ook wel raar vinden.
Wanneer iedereen zit en de trein begint te rijden, keert de rust terug in de trein. Er is geen woord gewisseld, maar de strijd is gestreden en iedereen kan zich weer volledig op zichzelf richten. Of op het gratis dagblad. Of op de smartphone. Er zijn meerdere mogelijkheden, maar het is uitgesloten dat je contact maakt met je medereizigers. Zelfs toevallig oogcontact wordt eerder als asociaal dan als sociaal beschouwd. Wanneer het toevallige oogcontact plaatsvindt met een aantrekkelijke medeforens, wordt het waarschijnlijk zelfs als een flirtpoging beschouwd. Wanneer het toevallige oogcontact ook daadwerkelijk een flirtpoging is, dan kan je er in ieder geval zeker van zijn dat het niet verder zal reiken dan dat. Niet in het echt, niet in de trein.
Bij het verlaten van de trein lijkt iedereen zich heel even te schamen voor het asociale gedrag, en houdt iedereen keurig de klapdeur voor elkaar open. Dan kan er vaak ineens ook een korte glimlach of zelfs een gefluisterde ‘dank-je-wel’ vanaf. Om de hoofden vervolgens gelijk weer om te draaien en de reis naar het werk in de anonimiteit van de massa voort te zetten.

We werden dus al een tijdje steeds wat asocialer tegenover onze onbekende medemensen en SIRE wilde ons daar voor waarschuwen. Zeker nu we door de digitalisering de mogelijkheid hebben om voor onze onbekende fysieke omgeving te vluchten in onze digitale kennissenkring. Zegt SIRE, en zeggen veel mensen in mijn omgeving tegenwoordig wanneer ik weer naar mijn iPhonescherm loop te loeren in plaats van naar hen.
Maar is dat echt zo asociaal als iedereen roept? Ook zonder de smartphones vinden we wel manieren om elkaar te ontwijken, om elkaar te negeren. Het is makkelijk om nieuwe media de schuld te geven, maar uiteindelijk kiezen wij er zelf voor om elkaar zo veel mogelijk te ontwijken. Om geen nieuwe contacten te leggen. Om maar lekker ons eigen ding te doen en om elkaar met rust te laten. Omdat we elkaar te eng, te ongemakkelijk of gewoon te onboeiend vinden om een blik waardig te gunnen.

Het lastigste deel van de stille tocht naar werk is het einde. De zware laatste loodjes, als de massa kleiner wordt en de individuen zichtbaarder. Als je eigenlijk iets harder zou willen lopen omdat je al te laat bent, maar ziet dat er tien meter voor je een collega die je half kent loopt. Je wil niet dat je elkaar ziet, want dan moet je de rest van de tocht naar werk een gesprek voeren. Over het weer, of over de vertragingen. Dus loop je maar wat langzamer, met de blik op oneindig, wachtend op een zijstraat zodat je een omweg kan nemen. Veel moeite hoef je niet te doen om zogenaamd ongezien te blijven. De collega wil jou ook ontwijken.

Op kantoor is er echter geen ontkomen meer aan. Je moet met de lift naar de tiende verdieping en er staat al een rij. Samen met je collega’s die je eigenlijk meer dan half zou moeten kennen, stap je in en een gesprek is eigenlijk onontkoombaar, maar de gespreksstof is volledig afwezig. De lift is enkel gevuld met claustrofobische ongemakkelijkheid. De reis omhoog lijkt eindeloos te duren, voor iedereen. Niemand kijkt elkaar aan, maar in de lift is helemaal niets anders om naar te kijken.

Tot de smartphones massaal ons leven kwamen verrijken. Nu kan iedereen in de lift zijn sociale netwerk laten weten dat het weer eens ongemakkelijk is in de lift, vandaag. De kennissenkring kan dit voor kennis aannemen, het leuk vinden en reageren. Zonder dat we het doorhebben, worden we steeds weer socialer.


Steeds Asocialer