Hoe was je weekendwip? (Deel 7)

Huwelijksperikelen in een serie. Vrachtwagenchauffeur Michael, bankbediende Monique. De vorige aflevering lees je hier.

“Zullen we hier gaan zitten?” Monique kijkt haar collega Paul vragend aan. Hij knikt, en schuift galant haar stoel aan. “Leuk tentje,” zegt hij, terwijl hij nieuwsgierig rondkijkt. Monique knikt. “Nou, vertel eens. Hoe gaat het nu met je? Je krijgt al een mooi buikje!” Monique glimlacht en streelt zonder dat ze er zelf erg in heeft even over haar licht opbollende buikje. “Om eerlijk te zijn, gaat het niet zo goed. Tussen mij en Michael, bedoel ik.” “Ai, dat is vervelend,” leeft Paul mee. Ondertussen is de ober bij hun tafeltje gekomen en Monique en Paul bestellen een lunch. Als de ober naar achteren loopt om hun bestelling door te geven, vervolgt Monique haar verhaal. “Het zal ook wel aan mij liggen, hoor. De hormonen gieren door mijn lijf. Het ene moment ben ik uitgelaten vrolijk, het andere moment barst ik om alles in janken uit.” Paul knikt. “Ja, en dat is voor Michael natuurlijk ook wel moeilijk, om daar mee te dealen.” “Ja, maar dat is het niet alleen. We zitten op zo’n totaal andere planeet zo nu en dan… Ik probeer hem echt te begrijpen, maar het is soms net een groot kind.” ‘Hoe bedoel je?” vraagt Paul. Monique zoekt naar woorden om het goed uit te kunnen leggen. “Tja, hoe moet ik dat nou uitleggen. Hij is zo primair. Als hij maar in die vrachtwagen van hem kan rijden, lekker te eten en te drinken heeft, af en toe een film kan kijken en als we af en toe een potje vrijen, dan is hij de gelukkigste man van de wereld.” Paul lacht. “Klinkt goed,” zegt hij, met een plagende klank in zijn stem. “Ja, maar meer zit er niet in! Als we het over de zwangerschap hebben ook, het lijkt net, of het hem niet zo veel doet. Dat komt wel als het geboren is, zegt hij steeds. Maar ik wil hem er wél bij betrekken. En dan vindt hij weer, dat ik over niets anders praat dan over de baby.”

De ober komt met hun bestelling. “Dat ziet er lekker uit,” glimlacht Monique. Paul beaamt het. “Wat ik ook jammer vind,” herneemt Monique het woord, “is, dat Michael ook zo vreselijk bezitterig is. Ik kan hem vanavond aan de telefoon echt niet vertellen, dat jij en ik samen hebben zitten lunchen, want dan heb ik geheid ruzie.” Paul trekt verbaasd zijn wenkbrauwen op. “We zijn toch gewoon vrienden en collega’s van elkaar?”
“Ja, dat weet jij, dat weet ik, maar Michael gelooft dat dan niet. Dat is toch raar?” Paul knikt. “Ja, dat vind ik ook raar. Bijna middeleeuws. Als je een relatie hebt, moet je elkaar wel vertrouwen, anders kun je wel ophouden.” Monique slikt haar hap door. “Helemaal met zijn beroep! We zien elkaar de hele week niet, maar ik weet toch ook niet wat hij onderweg allemaal uitvreet? Ik ga er gewoon vanuit dat hij zijn werk doet. Je zou jezelf toch helemaal gek maken, als je je alleen maar loopt af te vragen wat je partner aan het doen is en met wie? Ik ben zelf helemaal niet zo.”
“Lastig hoor. Ik weet ook geen oplossing. Misschien gaat het straks beter, als de baby eenmaal geboren is. Dit is voor jullie allebei spannend en nieuw, dus op zich niet zo gek, dat het dan ook wat spanningen in je relatie geeft. Helemaal, als je, zoals je net zelf al zei, zo’n last van je hormonen hebt.” Monique knikt. Ach ja, het zal allemaal ook wel meevallen. Ze kijkt op haar horloge. “O, het is tijd. Zullen we afrekenen?” Even later zijn ze onderweg naar het kantoor. “Ik stap in de auto, want ik heb een afspraak met een klant,” zegt Paul. “Nou meisje, veel sterkte, pas goed op jezelf!” Hij geeft Monique een zoen op haar wang, en loopt dan naar de parkeerplaats waar zijn auto staat.

Monique gaat achter haar bureau zitten.Ze voelt zich ineens wat misselijk. Gek, want de tijd van ochtendmisselijkheid ligt al wel een maand achter haar. Misschien heeft ze wat te zwaar geluncht, het valt in elk geval niet lekker. Ze probeert er verder niet te veel aandacht aan te besteden en focust zich op haar werk. Maar als het vijf uur is, slaakt ze een zucht van opluchting. Lekker naar huis, dan neemt ze een warm bad, neemt ze zich voor. Eigenlijk moet ze nog wat boodschappen doen, maar daar heeft ze nu helemaal geen zin in. Er ligt vast nog wel iets in de vriezer dat ze op kan warmen.

Uiteindelijk besluit ze om het bad over te slaan. Ze wil eigenlijk alleen maar lekker in bed liggen. En het warm krijgen, want ze heeft het steenkoud. Al snel valt Monique in slaap. Vaag registreert ze een aantal malen de telefoon, maar als ze echt wakker wordt, is het al tien uur geweest. Wat heeft ze een buikpijn! Die lunch was echt niet goed. Ze stapt uit bed en houdt haar buik vast. Kreunend pakt ze haar badjas en sloffen. Dan gaat ze naar beneden en haalt haar mobiele telefoon uit haar tas. Ze heeft een aantal gemiste oproepen. Michael. Maar die belt ze zo wel. Eerst wil ze Paul bellen. Als ze hem aan de telefoon krijgt, vertelt ze over de pijn in haar buik. “Heb jij na de lunch ook zo’n last gekregen van je maag?” wil ze weten. “Nee, ik heb nergens last van gehad. En we hebben hetzelfde gegeten. Wat voel je dan precies?” vraagt Paul, en hij probeert geen bezorgdheid in zijn stem door te laten klinken. “Ik weet niet,” aarzelt Monique. “Vanmiddag had ik echt last van mijn maag, volgens mij, maar eigenlijk voelt het nu net zo, als wanneer ik ongesteld moet worden.” Ze kreunt even van de pijn. “Sorry hoor,” snikt ze, “het doet zo’n pijn!”
“Ik kom naar je toe,” zegt Paul kort. “Ben je in staat om zelf de verloskundige te bellen?” Monique schrikt. De nare gedachten die al bij haar op waren gekomen, had ze weer net zo snel onderdrukt. Het had niks met de baby te maken. Dat kon niet, ze was al vijftien weken zwanger. “Ja, ik kan wel bellen,” zegt ze met een klein stemmetje. “Goed. Jij gaat bellen, en ik ben met een kwartier bij je.” En meteen is de verbinding verbroken. Monique toetst met bevende vingers het nummer van de verloskundige. Ze vertelt haar verhaal, en de verloskundige komt meteen ter zake. “Ik wil dat je naar het ziekenhuis gaat. Heb je iemand die met je mee kan?” Als Monique dit beaamt, zegt ze: “Ik ga het ziekenhuis bellen dat je eraan komt. Ze zullen dan kijken of alles goed is met je kindje. Neem voor de zekerheid maar een koffertje mee, ze zullen je daar wel even ter observatie willen houden.” De verloskundige wenst Monique veel sterkte toe, en zegt morgen contact met haar op te zullen nemen.

Eerst Michael maar bellen. “Lieverd? Ik moet naar het ziekenhuis, want ik heb heel erge buikpijn,” valt ze snikkend met de deur in huis, als Michael de telefoon opneemt. Ze vertelt wat er aan de hand is en hoe ze zich al voelt sinds vanmiddag. Michael vloekt. “Wat gaan ze dan doen in het ziekenhuis?” vraagt hij. “Ik weet het ook niet, naar het hartje luisteren in elk geval en een echo doen, denk ik.” Dan gaat de deurbel. “Even open doen, zo terug,” zegt Monique, en ze strompelt met beide handen tegen haar buik aangedrukt naar de deur. “En? Heb je gebeld?” vraagt Paul. Monique knikt. Tranen stromen over haar wangen. “Ik moet naar het ziekenhuis. En ik moet een tas met spullen mee. O, Michael wacht nog aan de telefoon.” Paul ziet hoe ontredderd ze is. “Ga jij maar met je man praten, ik pak wel even wat spullen in,” zegt hij. Met twee treden tegelijk rent hij de trap op.

“Daar ben ik weer,” zegt Monique. “Wie was dat, aan de deur?” wil Michael weten. “Paul. Hij gaat met me mee naar het ziekenhuis.” Er valt een stilte. “Hoezo Paul?” vraagt Michael, met een korzelige ondertoon in zijn stem. Eerst wil Monique uitleggen, dat ze met Paul had geluncht, en dat ze hem had gebeld om te vragen, of hij ook zo beroerd was geworden na het eten, maar ze heeft er nu de fut niet voor. “Daarom. Hij is een goede vriend. Ik moet gaan, Michael! O, ik hoop zo, dat alles goed is met ons kindje!” Ze hoopt op een paar bemoedigende lieve woorden. “Je had toch ook je zus kunnen bellen?” Michael kán het niet nalaten om het te zeggen. “Ik was het liefst met jou gegaan,” zegt Monique huilend. “Maar dat kan nou eenmaal niet. Ik wil dat je wat liefs tegen me zegt! Dat heb ik nodig, Michael!”
Weer is het stil.

Michael zit zich in zijn vrachtwagen te verbijten. Het is al drie uur ’s nachts en hij heeft nog niks gehoord. Wat is hij achteraf blij, dat hij zijn laatste woorden heeft in weten te slikken. Toen Monique hem vroeg om iets liefs tegen haar te zeggen, had hij eigenlijk de neiging om te zeggen: “Vraag dat maar aan Paul,” en om dan op te hangen. Maar opeens was het tot hem doorgedrongen, dat zijn vrouw naar het ziekenhuis moest om te kijken of het allemaal wel goed was met hun kindje. Voor hetzelfde geld zou het mis kunnen gaan. Dan zou hij zichzelf natuurlijk voor z’n kop slaan achteraf, als hij zo’n rotopmerking had gemaakt. Hij had zichzelf vermand en gezegd: “Het komt allemaal wel goed, schat. Ik vind het ook heel erg, dat ik er nu niet voor je kan zijn. Maar ik denk aan je, de hele tijd. En zodra je wat weet, bel je me dan?” Dat had Monique beloofd. En nu waren er al lange uren voorbijgegaan zonder dat hij iets gehoord had.

Hij voelt zich waardeloos. Niet Paul, maar hij had nu bij Monique in het ziekenhuis moeten zijn. Maar nee, hij zit meer dan duizend kilometer bij zijn vrouw vandaan, en die wildvreemde snuiter zit nu naast het bed van Monique haar hand vast te houden. Michael pakt een blikje bier, maakt het open, en terwijl hij een paar flinke slokken neemt, bedenkt hij, dat hij voor het eerst van zijn leven zijn baan verfoeit. 

De volgende aflevering lees je hier.