Een romantisch plaatje (3): driedaags huwelijk

(1) (2) 

Ze schrijft haar telefoonnummer op het gips. Mijn theatrale gips. Mijn witte klomp.
Het gaat om twee gespalkte tenen: ik vind het onnodig veel gips.
Maar wat weet ik ervan?

---

Ik ontmoette haar in de supermarkt. Of eigenlijk net erbuiten.
Ze trok van binnen mompelend de winkeldeur open, op het moment dat ik van buiten de deurkruk wilde grijpen.
Of ze me kon helpen. Dat was het eerste dat ik vroeg. Niet alleen het eerste, het was alles dat ik vroeg. Mijn voet deed verschrikkelijk pijn. Een teen stond in een vreemde hoek naar links. Een ander vertoonde geen optische mankementen - wat verkleuring misschien, maar geen ongezonde hoeken - maar wanneer ik iets aanraakte met het kreng, me stootte, gilde ik het uit van de pijn.
Van binnen dan. Ondanks de pijn had ik nog altijd het fatsoen om niet midden in het dorp luidkeels te gaan staan gillen. Onzin eigenlijk. In dit dorp was helemaal niemand. Niemand die last zou hebben van mijn gegil.

Voordat ik de supermarkt ontdekte, had ik bij drie huizen aangebeld, de enige huizen die ik kon bereiken aan deze kant van de sloot. Nergens werd opengedaan.
In een supermarkt zijn altijd mensen. Daar moest ik heen. Ik had te veel pijn om me kwaad te maken over die teringdorpelingen die het vertikten om hun deur voor mij te openen.

Of ze me wilde helpen. Ik ben een gesprek wel eens beter begonnen. Al gaat de vergelijking direct scheef, gezien de gesmoorde tranen en beginnende paniek.
‘Wil je me helpen?' Ik wees dramatisch naar mijn tenen.
Ze raakte niet in paniek. Sterker nog: ze kalmeerde me en toonde zich uiterst daadkrachtig.
Nog voor ik de situatie kon toelichten, parkeerde ze me op de passagiersstoel van haar wagen en reed me naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis.

---

‘Weet je nog vroeger? Dat wanneer je iets gebroken had, iedereen tekeningen maakte op jouw gips?. Of zijn naam schreef?. Of liefs, beterschap, sterkte?.'
‘Ja. Dat herinner ik me zeker. Ik voelde altijd een vreemd soort jaloezie voor de ingegipsten in die tijd.'
‘Ingegipsten. Zei je dat nou serieus? Wat is dat voor een term?'
‘Weet ik het? Maar de hoeveelheid aandacht die een stuk gips je opleverde was ongekend. Nog groter dan de winnende bal binnenschieten of doorlaten bij het schoolvoetbaltoernooi.'
‘Mag ik iets op je gips schrijven?'
‘Misschien.'

---

De supermarktdeur waar we elkaar ontmoetten, gaf toegang tot een klassiek familiebedrijf. Op het moment dat ik mijn redder in teennood tegenkwam, waren in het familiebedrijf aanwezig: enkele medewerkers/familieleden en een handjevol toeristen. Elders in het dorp, op een steenworp afstand, was ook nog één gezin aanwezig.

De andere bewoners waren allen uithuizig. Er was namelijk een trouwerij gaande net buiten het dorp, waar iedereen naar toe was. Uitgezonderd de familie van de buurtsuper dus. Niet omdat de winkel open diende te blijven, maar omdat ze niet uitgenodigd waren. Net als dat ene andere gezin uit het dorp. De twee families hadden een connectie die officieel nog altijd niet vastlag, maar die weinig te raden overliet.

Het niet-uitgenodigde gezin heeft een jonge zoon. Breedgeschouderd en rap van de tongriem gesneden. Een graag en vaak geziene gast in een van de twee café's. Een mooie jongen die het flirten niet van een vreemde had. Zijn moeder kwam oorspronkelijk niet uit het dorp en het verhaal ging dat ze nog een dochter had uit een ander huwelijk. Een dochter die ze bijna nooit zag, omdat bij de scheiding nagenoeg de volledige voogdij naar de vader was gegaan. Zij was immers vreemdgegaan met de man met wie ze nu samenwoont en dus die mooie zoon heeft gekregen.
Met die zoon is ook direct de vermoedelijke connectie gelegd naar het supermarktgezin.

De jongste dochter is zwanger. Vriendloos, manloos, maar toch zwanger. Het schijnt een prachtig mooi meisje te zijn, dat wel. Grote borsten, blonde haren en een zalige kont. Ik heb haar nog niet gezien. Ze schijnt bij het brood te staan in de buurtsuper.
Zullen we haar morgen gaan bekijken? Gewoon, omdat het kan?
Ik rol je er wel heen. Als je een rolstoel krijgt tenminste.
Goed. Die vermeende schandalen bleken genoeg om niet uitgenodigd te worden op een van de grootste bruiloften die het dorp in lange tijd kende.

Dat was ook de reden dat er niemand in het dorp leek te zijn toen jij binnengewandeld kwam. Of geslenterd. Of gestrompeld. Getijgerd desnoods. Ik weet eigenlijk niet eens waar en wanneer jij je tenen brak. En hoe.
Hoe? Vertel eens. Je hebt toch niet tegen een muur of zo getrapt?'
‘Nee, natuurlijk niet. Wat denk je zelf?', ik schaterde overdreven, hopend dat mijn gelach de aandacht van de vraag zou afleiden.

---

Ze vertelde het hele verhaal over de afwezige dorpelingen in de auto op de terugweg vanuit het ziekenhuis.
We reden naar dezelfde camping.
We zouden tentburen worden.
Door een afspraak in het ziekenhuis waren we aan elkaar verbonden.
Een vreemd soort huwelijk. Drie dagen dan toch.

 

[Wordt vervolgd!]