Een buis in je anus, deel één

“Weet je dat er mensen zijn die dingen voor mij verzwijgen? Omdat ze bang zijn dat ik het in een column gebruik. Dat vertellen ze me. Letterlijk. Het grappige is dat de mensen die me dat melden vaak mensen zijn die zo oninteressant zijn dat ik ze van me lang-zal-ze-leven niet zou gebruiken in een column. Het is echt een krankzinnige gedachte. Die mensen kennen me echt niet.”
“Want?”
“Anders zouden ze weten dat ik niet zomaar schrijf over persoonlijke situaties en problemen van mijn vrienden en kennissen. Jij denkt toch ook niet dat ik jouw rectale problemen ga gebruiken in een column? Natuurlijk niet. Jij denkt toch niet dat ik met grootse volzinnen ga verhandelen over jouw colonoscopie.”
“Ik mag hopen van niet.”
“Wees niet bang. Het gaat mijn lezers niets aan dat de ziekenhuismedewerkers gezellig stonden te babbelen over het aanstaande personeelsuitje, terwijl ze een flexibele buis bij je inbrachten. Dat is iets tussen ons.”
“Gelukkig.“

“Op het moment werk ik aan een serie.”
“Een vervolgverhaal?”
“Nee, dat niet. Meer een thematische serie. Ik weet ook niet of het wekelijks terug gaat komen.”
“Waar gaat het over?”
“Dat is moeilijk om uit te leggen. Omdat niet zo zeer het onderwerp de serie bepaalt, maar de vorm”

“Ja, ik schrijf geregeld in de ik-vorm. Dat vind ik prettig. Maar dat wil niet zeggen dat de column over mij gaat. Of dat iets precies zo gebeurd is als ik het opschrijf.”
“Logisch.”
“Dat zou je denken. Maar zo heel logisch blijkt het niet te zijn. Wanneer ik iets schrijf en publiceer dan geloven mensen het. En schrijf ik het in de ik-vorm dan nemen sommige mensen klakkeloos aan en gaan ze er vanuit dat het over mij gaat of minstens voor een deel. Niet iedereen denkt zo, maar veel mensen wel.”
“Ik geloof niet alles wat je schrijft.”
“Dat moet je ook niet doen. Als het wel zo was geweest, was ik ondertussen schizofreen, zou ik al meerdere moorden op mijn geweten hebben en het ergste van alles: ik zou kinderen hebben.”
“Hè gadver.”
“Inderdaad. Ik heb wel eens van iemand te horen gekregen dat ik moest oppassen, want ik zou strafbaar zijn, toen ik een stuk over voyeurisme schreef. Het grappige was, dat dat stuk niet eens in de ik-vorm geschreven was. Juist schrijvers fantaseren er op los. En toch worden heel vaak hun woorden voor waarheid aangenomen.”
“Daarover gesproken, ik moet je nog iets bekennen. Mogelijk heb ik in een column iets laten glippen over jouw rectale issues. Sorry. Ik wilde een punt maken. En daardoor… sorry…”

“Heeft die serie al een naam dan?”
“Ik heb een paar opties die allemaal de lading dekken. Maar ik zoek eigenlijk een beetje een ondeugende uitspraak die de lading dekt als titel. Je moet ook aan de kijkcijfers denken. Maar het moet ook niet ongeloofwaardig worden.”
“Dan schrijf je in je eerste deel toch iets over neuken of, weet ik veel, een colonoscopie. Een buis in je anus, deel één. Het liefst zo beeldend mogelijk. Of ís dat het thema?”
“Ha, nee. Hoewel, daar zit absoluut een serie in. De thematische serie gaat over gesprekken die ik had kúnnen of willen voeren. Uiterst fictioneel, maar dat hoeft het niet minder interessant te maken.”
“Interessant, denk ik. Maar ik zie het nog niet helemaal, geef eens een voorbeeld.”
“Ja, ik denk dat het zeker interessant kan zijn. Vorige week heb ik al een voorzichtige start gemaakt, als soort van proloog, met dat meisje in de bus. Maar dit is, zeg maar, de echte start van de serie. Ga maar na. Eerst bespreek ik jouw rectale ongemakken, die heb ik verzonnen. Ik heb jou nog nooit over rectale ongemakken gehoord. Voor zover ik weet heb jij die helemaal niet. Maar ik bedacht het, gewoon omdat het kan. En omdat, zoals geschreven, veel mensen toch een groot deel of alles van wat ik schrijf voor waarheid aannemen.”
“Lul.”
“Bedankt, ik vind het zelf ook grappig. Maar het wordt nog mooier als ik jou vervolgens laat beginnen over colonoscopie. Alsof het jouw idee is om erover te beginnen. Dat vergde wat verhaaltechnische sturing, maar ik vond het wel geestig.”
“Verdraai mijn woorden maar weer.”
“Het was nodig om het soepel te laten lopen. Maar als je wilt dat ik uitleg hoe het echt zit, dan doe ik dat.”
“Graag.”
“Jij zit helemaal niet tegenover me. Er zit helemaal niemand tegenover me. Ik heb je verzonnen.“
“Lekker dan.”
“Het spijt me.”
“Jij hebt gemakkelijk praten.”
“Ik had je nodig, om iets duidelijk te maken. Om mijn punt te maken. Voor reclamedoeleinden, nu ik er over nadenk. Om aan te geven dat ik een thematische serie… Je weet, ik vond het… Het is niets persoonlijk… Ik zit me te verontschuldigen aan een fictief persoon. Waar ben ik mee bezig?”