Mag ik over je schrijven? (2)

Om de paar minuten kijk ik of ik nog een sms heb ontvangen. Mijn telefoon is vijf keer zo snel als normaal leeg; normaal veracht ik het ding, zet ik 'm zo vaak mogelijk uit of laat ik 'm slingeren, de oplader is telkens zoek, de voicemail zelden afgeluisterd en aan telefoongesprekken heb ik in de regel een regelrechte hekel, maar nu is het Samsung-vehikel mijn postmodernistisch altaar. Waar ik normaal vaak werkelijk dagen mentaal moet opbouwen naar het één of ander telefoongesprek – die of die van het uitzendbureau om dat-en-dat te bespreken, zus-en-zo van daar-en-daar om zulks-en-zulks af te stemmen, hou op schei uit, waar ik toch al zelden mensen, inclusief vrienden en familie, bel en het houd op mail of sms, is de telefoon voor mij doorgaans slechts een juk van conformiteit, een sleeptouw der participatie-oppressie, een onplezierig middel tot een doel. Nu is het mijn levensader.

Ze slaapt. Om half zeven zeiden we gedag bij de stadsbussen. Zij moest de 8 in, ik de 3. Een buitenwijk versus Drift 21 scheidde onze wegen. We kusten nog een paar keer, knuffelden, “tot snel schat!”, kus, zwaaien. Ik ging in de rij staan voor bus 3 en keek nog eenmaal haar richting uit. Ze draaide zich lopend om en blies een kushandje toe. Ik ving 'm, glimlachte en stapte de bus in. Mijn destinatie: een constitutieborrel, ditmaal van de studievereniging van de opleiding Geschiedenis. Aangezien mijn bestuursshirt nog in ons 'hok' lag op hetzelfde adres, liep ik de trappen op naar die ruimte. Zachtjes zong ik mee met de Will.I.Am in mijn hoofd. “Did them things that couples do when in love, you know, walks on the beach and stuff, you know, things that lovers say and do, I love you boo, I love you too, I miss you a lot, I miss you even more –”

Tot mijn verbazing was de deur open en het hok niet leeg. Ik stopte abrupt met zingen. De drie bestuursleden van onze Engelstalige theatervereniging en onze voorzitter en penningmeester staarden me verwachtingsvol aan. Weifelend zei ik maar “goeiemorgen deze morgen mensen!” en trok mijn jas uit. Ze zeiden van alles tegen me. Hee, Bert! We hebben de nieuwsbrief af, ik tunede uit, vier of vijf stukjes aan elkaar plakken, weer dreven mijn gedachten weg, lukt wel in de afgesproken periode, wat een leuke dag was het toch, was d'r verder nog wat? Ik schrok wakker. “Huh?” “Wat?” “Nee niks.” Ik schudde mijn hoofd. Het was doodstil. Jezus Christus, dacht ik. Ik lijk wel stoned. Hetgeen ik geenszins was.

Op de borrel vertelde ik mijn medebestuursleden van het nieuwtje. Hoewel ze het natúúrlijk “vissen in de verenigingsvijver” noemden, waren ze ook helemaal happy. Ik schreef ons joviaal in bij de pedel, 19e bestuur, zinspreuk “als de kat van huis is, vind je de hond in de pot”, we gingen met de handjes op de rug voor het bestuur staan, deden ons zegje, dronken het aangeraden shotje goedkope drank, waarop ik als secretaris het gastenboek bekladde met twee A4'tjes gelul over hoe sinds het stichten van Engeland in 1972 de Engelse taal en cultuur, geleid door grootmeesters als Mary Tudor, Shakespeare en Hugh Grant elk jaar weer door een opeenstapeling van feitjes het curriculum van de opleiding Geschiedenis vergroot. Daarnaast natuurlijk ook namens prins Harry de hartelijke felicitaties en bemoedigingen. Ik complimenteerde twee willekeurige bestuursleden met hun fantastische witte bloezen, waarop ze op de ene kraagflap hun naam en op de andere hun functie hadden laten borduren. Ze bleken van Wijsbegeerte te zijn en volgende week een borrel te hebben. Daar ook weer heen. Normaal ben ik heel zo assertief niet, laat ik me hooguit aan anderen voorstellen. Maar nu? Fuck alles.

Op de terugweg van de borrel – drie bier op een nuchtere maag verder – belde ik haar. We praatten tot ik thuis was, waarna ik snel op MSN nog wat woorden met haar uitwisselde. Nu is het, wat, twee voor twaalf. Niet op tv, maar de tijd. Toen ik begon met schrijven was het half twaalf. Toen ze ging slapen was het kwart voor elf. Ze MSN'de dat ze wel ging slapen, maar dat ik nog wel kon sms'en tot ze sliep. Ik sms'te dat ik zo vol van haar was dat ik heel graag weer over haar wilde schrijven, het geweldige gevoel en de unieke maar toch zo universele momenten vastleggen voor ze als stof in de wind wegvliegen in vergetelheid en wenste haar een innige virtuele knuffel toe. Ze reageerde dat ze gloeide van het sms'je, en sloot af met een tekst van Volumia. Haar bed is leeg zonder mij. Idem hier. Ze verlangt naar mijn armen om de hare. Idem hier. D'r teddybeer is een poor substitute. So is Jon Stewart.

Hou me vast
Leg je hoofd lief op mijn schouder
Hou me vast
Streel me zachtjes door mijn haar


Ik leef volledig in het hier en nu. Geen gepieker over morgen meer. Geen gepeins over gisteren. Nu is nu en nu is een gelukzalige high. Nu is een redeloos gevoel van grenzeloos optimisme, van wakker wegdromen, van via werkelijk wát dan ook plotseling aan haar denken en de borstkas op voelen warmen. Hartkloppingen. Grijnzen die niet weg te poetsen zijn bij lieve berichtjes. Heimelijk peinzen over de dagen die geweest zijn. Het stil maar hunkerend verlangen naar datzelfde, meer, niet overmorgen, niet morgen, meteen, de trein pakken en het herhalen, de magie weer opzoeken. Lily Allen verwoordt het treffend in het volgende excerpt uit het liedje Chinese:

I don't want anything more
Than to see your face when you open the door
You'll make me beans on toast and a nice cup of tea
And we'll get a Chinese and watch TV


Waar het eindigt, geen idee, geen interesse. Niet dat het me niet botert – zoals het nu gaat zou ik het tot mijn honderdste vol kunnen houden, maar in de toekomst kijken kan niemand, zelfs Jomanda niet. Nu is het goed. Nu is het fijn. Of het slechts een optimum, een high op weg naar een low, is zoals enkele comments lieten blijken vorige week, lijkt me steeds sterker. Als het aan mij ligt knuffelen en kijkbuizen en zoenen en praten we nog tot de zon in het westen opkomt. Als het aan mij ligt, ben ik gelukkig. En zo te zien, aan haar ook. Let the good times roll. Kusje.


Amy MacDonald - Let's Start A Band